Een zelfstandig werkwoord kun je altijd vervangen door een ander zelfstandig werkwoord. Bijvoorbeeld: Lisa eet (zww) een appel. (koopt, schilt, pakt ...) Hulpwerkwoorden (hww) 'helpen' om het gezegde te maken in een zin met meer dan één werkwoord.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Zelfstandig werkwoord, de regisseur van de zin. Een zelfstandig werkwoord (wordt ook wel hoofdwerkwoord genoemd) heeft zelf een betekenis; je kunt je er iets bij voorstellen: fietsen, slapen, luisteren. Het kan dus ook als enig werkwoord in een zin staan, altijd in een werkwoordelijk gezegde.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord die het zelfstandig werkwoord ondersteunt. Een hulpwerkwoord geeft geen handeling aan in de zin. Een voorbeeld van een zin met een hulpwerkwoord is: 'Ik heb gisteren geen huiswerk gemaakt'. Het zelfstandig werkwoord in deze zin is 'gemaakt' en het hulpwerkwoord is 'heb'.
Een zelfstandig werkwoord is een woord dat een handeling of actie in een zin aangeeft. Ook geeft het aan in welke tijd de zin staat. Het is een werkwoord met een betekenis en kan zelfstandig een werkwoordelijk gezegde vormen. Als je het weglaat, krijg je een zin die niet te begrijpen is.
Het zelfstandig werkwoord (ZWW)
Wanneer een werkwoord in een zin de handeling aangeeft, dan is dat werkwoord een zelfstandig werkwoord. Het zelfstandig werkwoord is dus het belangrijkste werkwoord. Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin. (Vaak is het 't laatste werkwoord van de zin).
Een hulpwerkwoord staat dus nooit alleen in een zin. Het zegt iets over de tijd waarin de zin staat. De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden vind je samen met een voltooid deelwoord. Bij kunnen, willen, zullen, mogen, moeten en hoeven is dit het hele werkwoord (infinitief).
De hulpwerkwoorden van modaliteit of modale hulpwerkwoorden zijn: zullen, kunnen, mogen, moeten, willen. Ze geven, globaal gezegd, aan of het hoofdwerkwoord als wenselijk, mogelijk, waarschijnlijk (enz.) gezien wordt. Jan kan de band plakken.
Hulpwerkwoorden van de lijdende vorm
zijn wordt gebruikt om passieve werkwoordsvormen in voltooide tijden te maken: VTT - ik ben geslagen. VVT - ik was geslagen.
Hulpwerkwoorden komen alleen in een zin voor met een zelfstandig werkwoord. Het hulpwerkwoord is het woord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet. De persoonsvorm dus! Hulpwerkwoorden komen ook voor in samengestelde zinnen.
Het zelfstandige werkwoord kan, in tegenstelling tot het hulpwerkwoord, zelfstandig (dat wil zeggen zonder toevoeging van een ander werkwoord) in een zin voorkomen.
Het hulpwerkwoord zijn richt zich naar het zelfstandig werkwoord komen (hij is gekomen); het hulpwerkwoord hebben naar het hulpwerkwoord moeten (hij heeft gemoeten). Dat is ook het geval bij de werkwoorden kunnen, mogen, durven, proberen, trachten, weten en willen.
Hulpwerkwoorden van tijd worden gebruikt in de samengestelde werkwoordstijden; hulpwerkwoorden van de voltooide tijd zijn hebben en zijn, het hulpwerkwoord van de toekomende tijd is zullen: (1) Ik heb me deerlijk in hem vergist. (2) Zij is gisteren thuisgekomen. (3) Het zal morgen onweren.
In (1b) wordt helpen gebruikt als een soort hulpwerkwoord met een zogenaamde korte infinitief zonder te.
Hulpwerkwoorden vormen vaak de persoonsvorm van een samengesteld werkwoord. Er zijn nog een aantal werkwoorden die ook voornamelijk in combinatie met een ander werkwoord voorkomen zoals: gaan, willen,moeten, kunnen, mogen, blijven, doen, krijgen, raken, staan, zitten, liggen, lopen.
Hulpwerkwoorden van modaliteit drukken de houding uit van de spreker ten opzichte van wat hij zegt: iets wordt bijvoorbeeld gepresenteerd als een wenselijkheid of een mogelijkheid. Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden zijn: blijken, dunken, heten, hoeven, kunnen, lijken, moeten, mogen, schijnen, voorkomen, willen.
Have is een werkwoord dat als hulpwerkwoord gebruikt kan worden en als hoofdwerkwoord. Net zoals in het Nederlands dus. Denk maar aan 'heb gehad' waarin 'heb' een hulpwerkwoord is en 'gehad' het hoofdwerkwoord. Have komt in vier vormen voor: als have, als have got als have to en tenslotte als have got to.
Om het verschil te zien tussen hoofdwerkwoorden en hulpwerkwoorden in een zin, onderlijn je best eerst alle werkwoorden. De werkwoorden die dan echt betekenisvol zijn binnen een zin, zijn hoofdwerkwoorden.De andere hulpwerkwoorden. Dit is in een notendop de theorie over dit verschil.
Hulpwerkwoorden van de voltooide tijd vallen onder hulpwerkwoorden van tijd. Tot deze categorie behoren de werkwoorden 'hebben' en 'zijn'. Dit is overigens alleen het geval als ze gecombineerd worden met een hoofdwerkwoord dat in de voltooide tijd staat. Deze werkwoorden beginnen met be-, ge-, ver- of ont-.
Geweest wordt met het hulpwerkwoord zijn gecombineerd: 'Zij is er geweest', 'Hij kan er best geweest zijn' en dus ook 'Anders was ik wel eerder thuis geweest. ' Had geweest komt vooral in de spreektaal wel voor – iets vaker in het westen dan in het oosten van het Nederlandse taalgebied.
Ander voorbeeld: Ik zou dat anders gedaan hebben. 'Zou', 'gedaan' en 'hebben' zijn hier de werkwoorden, samen vormen ze het werkwoordelijk gezegde. Het belangrijkste werkwoord is 'gedaan', dat is een zelfstandig werkwoord. 'Zou' en 'hebben' zijn hulpwerkwoorden.
Vergelijk de zin “We gaan naar huis” bijvoorbeeld met “We willen naar huis gaan”. Het hulpwerkwoord willen in zin twee voegt betekenis toe aan het hoofdwerkwoord gaan – en daarmee aan de hele zin. We onderscheiden hulpwerkwoorden van tijd, modaliteit, lijdende vorm en causaliteit.
Een zelfstandig werkwoord (zww) beschrijft een concrete of abstracte handeling of toestand. Zelfstandige werkwoorden zijn het meest voorkomende type werkwoorden. Ze kunnen, in tegenstelling tot hulpwerkwoorden, zelfstandig, dat wil zeggen zonder toevoeging van andere werkwoorden, in een zin voorkomen.