Met voorspellende vragen kun je een voorspelling doen voor iets dat in de toekomst mogelijk zal plaatsvinden. Je kunt een uitspraak doen over een te verwachten gevolg in de toekomst.
Voorschrijvende of instruerende probleemstellingen stellen 'vragen' over hoe iets moet. Voorbeelden: Hoe bedien je een magnetron? Hoe kun je het beste slecht nieuws brengen?
'Waarom is dit project zo goed gelukt?' en 'Hoe komt het dat dit probleem is ontstaan?' zijn voorbeelden van verklarende vragen. Deze vragen zijn moeilijker te beantwoorden dan beschrijvende vragen omdat ze zoeken naar iets 'onzichtbaars'.
Ontwerpende of adviserende vraag
Met een ontwerpende of adviserende vraag probeer je een bepaald doel te bereiken. Je onderzoek helpt bijvoorbeeld bij het oplossen of verminderen van een probleem.
Bij evaluerende vragen wil je de waarde ergens van vaststellen.Je wilt bekijken of iets wenselijk, goed, normaal of bruikbaar is. Met evaluerende vragen kun je een mening of oordeel geven. Daarom worden het ook wel meningvragen en ethische vragen genoemd.
Bij een normatieve vraagstelling worden normen of beginselen als maatstaf gehanteerd waaraan de empirie (de werkelijkheid) kan worden beoordeeld. Een voorbeeld van een normatieve vraag is: moet Nederland evenveel aan ontwikkelingshulp besteden als België?
De hoofdvraag is het belangrijkste onderzoeksvraag van je scriptie. Je stelt je hoofdvraag op aan de hand van je probleemstelling. Een goede hoofdvraag is onderzoekbaar, haalbaar, origineel, complex, relevant, specifiek en focust zich op één probleem.
Het zijn vragen die een verschijnsel in kaart brengen ('wie', 'wat', 'welke', 'wanneer', 'waar', 'hoe', 'welke kenmerken') dat meestal geen kunsthistorisch onderzoek behoeft.
De centrale vraagstelling is de hoofdvraag of de belangrijkste vraag waar door middel van het uitvoeren van een onderzoek een antwoord op moet worden gegeven. Een onderzoek wordt meestal uitgevoerd om een probleem op te lossen. Dat probleem kan al dan niet expliciet zijn geformuleerd.
Onderzoek kan worden onderverdeeld in drie verschillende categorieën: verkennend, beschrijvend en causaal. Elk type onderzoek heeft een ander doel en kan alleen op bepaalde manieren worden gebruikt.
Stap 3: Beantwoord je hoofdvraag
Tot slot beantwoord je op basis van jouw onderzoek de hoofdvraag. Leg daarbij duidelijk uit hoe je tot deze conclusie bent gekomen. Tip Geef niet letterlijk je hoofdvraag en daaronder direct het antwoord, maar werk beschrijvend en verwerk jouw antwoord in een lopende tekst.
Goede deelvragen
Ze beslaan samen hetzelfde, dus niet een groter gebied, als de hoofdvraag. Het zijn er altijd twee of meer; hoe complexer het vraagstuk des te meer. Ze zijn allemaal nodig om de hoofdvraag te beantwoorden, maar beantwoording van de laatste deelvraag is nog geen antwoord op de hoofdvraag.
Je onderzoek is empirisch van aard als je het onderzoek zelf uitvoert, waardoor je nieuwe resultaten verkrijgt. Je beantwoordt je onderzoeksvraag door systematisch data te verzamelen met behulp van een empirische onderzoeksmethode. Vervolgens analyseer je de data.
De hoofdvraag is te groot om direct te kunnen beantwoorden. Daarom deel je je onderzoeksvraag op in deelvragen. Elk kernwoord is een deelvraag. Door de deelvragen te beantwoorden, heb je uiteindelijk je hoofdvraag beantwoord.
Het antwoord op een beleidsvraag is meestal een advies over wat je als instelling of bedrijf moet doen. Daar- voor heb je informatie en dus vaak onderzoek nodig.
Goede deelvragen
Een goed geformuleerde deelvraag voldoet aan dezelfde eisen als een hoofdvraag of probleemstelling. Aanvullende eigenschappen voor goede deelvragen zijn: Ze zijn minder complex en specifieker dan de hoofdvraag. Ze beslaan samen hetzelfde, dus niet een groter gebied, als de hoofdvraag.
Je probleemstelling beschrijft het probleem dat onderzocht wordt. De doelstelling geeft kort aan waar het onderzoek inzicht in gaat verkrijgen. De hoofdvraag (of centrale onderzoeksvraag) is de vraag met betrekking tot het probleem waarop je scriptie een antwoord geeft.
In een beschrijvend onderzoek is het doel om de eigenschappen van een bepaald verschijnsel in kaart te brengen. Je probeert in dit onderzoek geen verklaring vinden. Je wilt eigenlijk alleen tot een feitelijke beschrijving van het verschijnsel komen. Je stelt dus altijd een wat, waar, wanneer of hoe vraag.
Er is geen vast aantal deelvragen dat je moet opstellen. Wel is het zo dat hoe complexer je onderwerp is, hoe meer deelvragen je nodig zult hebben. Probeer je te beperken tot 4 à 5 deelvragen. Als je er (veel) meer nodig hebt, moet je wellicht je hoofdvraag vereenvoudigen of beter afbakenen.
Meningsvraag: als je een meningsvraag beantwoordt, geef je jouw mening of de mening van iemand anders over een bepaald onderwerp. Het gaat er dan niet alleen om wat je ergens van vindt, maar ook waarom je dat vindt.
Waarom heb je deelvragen nodig? Om je hoofdvraag te beantwoorden formuleer je verschillende deelvragen. Je deelvragen helpen je structuur aan te brengen in je onderzoek. Bovendien verkleinen deelvragen de kans dat je iets over het hoofd ziet.
Een PICO-vraag (Patient, Intervention, Comparison, Outcome) is een veelgebruikte methode om een onderzoeksvraag te stellen en te beantwoorden in de gezondheidszorg. Het is dus een zoekstrategie dat je helpt bij het doen van onderzoek.