Als het effect van de ene handeling leidt tot de een volgende handeling spreken we van een gedragsketen. Het voortplantingsgedrag van een hond vormt bijvoorbeeld zo'n gedragsketen, het bestaat uit verschillende handelingen die elkaar opvolgen. De studie van gedrag wordt in de biologie ethologie genoemd.
Het effect van een handeling of gedragselement die leidt tot de volgende vaststaande handeling of gedragselement. Een gedragsketen is dus een aantal handelingen of die elkaar altijd opvolgen bij het betreffende dier. De balts bij dieren is opgebouwd uit een lange gedragsketen.
Een aantal gedragssystemen zijn: voortplantingsgedrag, voedselzoekgedrag, verzorgingsgedrag. Er komen situaties voor dat een dier even niet weet hoe te reageren.Er is sprake van conflict gedrag wanneer een dier niet weet welke gedragselementen uit welk gedragssysteem hij moet kiezen.
Een gedragssysteem is een verzameling van een aantal handelingen die bij elkaar horen en die hetzelfde doel hebben. De handelingen in een gedragssysteem worden gedragselementen genoemd.
Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren en leerprocessen. Groepen van samenhangende handelingen. Gedrag is georganiseerd in gedragssystemen. De handelingen in een gedragssysteem hebben meestal een gemeenschappelijk doel en volgen elkaar vaak op in een vaste volgorde .
Gedrag is het geheel van acties en reacties van een organisme, gewoonlijk met betrekking tot de natuurlijke omgeving en de sociale omgeving. De psychologie maakt verder onderscheid tussen uitwendig, voor derden waarneembaar gedrag, en inwendig, innerlijk gedrag zoals denken en voelen.
Gedrag bestaat uit alle bewuste of onbewuste handelingen, die al dan niet waarneembaar zijn. Zowel mensen als dieren vertonen gedrag. Er zijn verschillende soorten gedrag. Waarneembaar gedrag bestaat uit alle handelingen die ook daadwerkelijk te zien zijn.
Overspronggedrag is niet logisch lijkend gedrag bij mens en dier dat voortkomt uit het conflict van twee relevante gedragssystemen. Bijvoorbeeld in een situatie waarbij de aandrang om te vluchten en de aandrang om aan te vallen even groot zijn, kan een derde, neutraal gedrag geactiveerd worden.
Het gedrag is aangepast aan de (natuurlijke) omstandigheden waarin het dier leeft en helpt het dier om te overleven. Er zijn verschillende soorten natuurlijk gedrag. De belangrijkste zijn voortplantingsgedrag, maternaal gedrag, foerageergedrag, rustgedrag en territoriumgedrag.
Gedrag wordt veroorzaakt door prikkels uit het milieu, gecombineerd met de motivatie die het organisme heeft om te reageren op deze prikkels. Het gedrag dat een dier vertoont, is dus de optelsom van uitwendige prikkels en motivatie. Motivatie wordt veroorzaakt door inwendige prikkels.
Sociale omgeving
De mensen om ons heen beïnvloeden ons gedrag: familie, vrienden en collega's, maar ook mensen die we als autoriteit zien. Twee normen spelen hierbij een rol: Injunctieve norm: de perceptie van wat voor ons belangrijke men- sen gewenst gedrag vínden.
Ambivalent gedrag is conflictgedrag dat is samengesteld uit gedragselementen van twee of meer gedragssystemen, bv. afwisseling van aanval en vlucht bij territoriale grensgevechten. Tegelijkertijd bepaalde positieve en negatieve houdingen vertonen.
Welke drie soorten gedrag moeten ze achtereenvolgens vertonen om gezonde nakomelingen te krijgen? Baltsgedrag, paringsgedrag, broedzorg.
Het gedrag van mensen heeft ook andere functies, sociale bijvoorbeeld. Mensen praten, huilen en lachen met elkaar. Je gedrag kan naarmate je ouder wordt nog veranderen. Ritueel gedrag – gedrag met een duidelijke signaalfunctie.
Het lichaam registreert een interne verandering en reageert daarop met bepaald gedrag. Een inwendige prikkel kan een hormoon zijn, een pijngevoel of een hongergevoel. Bij een hongergevoel registreert het lichaam een verandering in de maag (te weinig voedsel), waardoor de motivatie om te eten ontstaat.
Een kip is de hele dag in de weer en heeft slechts een paar uur per dag vrij waarin zij niets 'moet'. En als ze niets moet, neemt ze een stofbad of zandbad en poetst ze haar verenkleed met vet uit de vetnippel op de rug. Ze voelt zich prettig als ze dit doet.
Er zijn 3 vormen: ambivalent gedrag; omgericht gedrag; oversprongsgedrag.
Ambivalent – Lichaamstaal. Een hond is ambivalent wanneer hij met zijn lichaamstaal twee verschillende dingen aangeeft. Aan de ene kant geeft hij met een hoge staart bijvoorbeeld zelfverzekerdheid aan. Terwijl zijn oren naar achter en een lagere lichaamshouding onzekerheid aangeven.
Omgericht gedrag: De reactie wordt gericht op iets of iemand anders dan datgene dat het gedrag veroorzaakt. Overspronggedrag: Dit gedrag lijkt uit het niets te ontstaan en heeft niets te maken met de situatie.
We spreken van gedragsproblemen als: een kind zich dwars en opstandig gedraagt, gauw geprikkeld is en driftig wordt, anderen ergert, antisociaal gedrag vertoont (zoals liegen of stelen) of zich agressief gedraagt. het kind, de ouders of de omgeving er nadelige gevolgen van ondervinden.
(gedragingen), levenswijze; handelwijze. als trefwoord met bijbehorende synoniemen: gedrag (zn) : conduite, doen en laten, gedraging, gedragslijn, habitus, handelwijze, houding, manier van doen, manieren, optreden.
Bewust gedrag is een keuze. Je kunt kiezen hoe je op bepaalde situaties reageert. Wat je doet, wat je zegt, en wat niet. Je kunt kiezen hoe je andere mensen benadert en welke positie (dominant of niet) je ten opzichte van de ander inneemt.