Een te kleine steekproef representeert of vertegenwoordigt de populatie niet goed, waardoor er een mogelijkheid ontstaat dat de betrouwbaarheid van het onderzoek niet genoeg toereikend is.
Een belangrijke eigenschap van een onderzoekspopulatie is dat deze altijd kleiner is dan de hele populatie. Bestaat een bepaalde populatie uit bijvoorbeeld 100.000 personen, dan wordt bij een steekproef slechts een deel hiervan onderzocht en dus niet iedereen.
Een vuistregel die je kunt gebruiken is dat bij continue data de steekproef minstens 30 tot 40 moet zijn.Bij discrete data (geheeltallig) moet de steekproefomvang minstens 100 zijn, waarbij er minimaal 5 defecten moeten zijn.
Als de steekproefomvang erg klein is, is de steekproef geen waarheidsgetrouwe weergave van onze populatie en kunnen de verkregen resultaten niet worden geëxtrapoleerd naar de gehele populatie .
Bij kwalitatief marktonderzoek zijn steekproeven van 12, 15 of 20 respondenten gebruikelijk. Grotere steekproeven zijn een uitzondering. Die kleine steekproeven wekken meestal verbazing.
Kwalitatief onderzoek met 15 mensen is een goede investering omdat het de meeste bevindingen oplevert tegen lagere kosten. Het uitvoeren van kwalitatieve onderzoeken met meer dan 15 mensen levert weinig extra voordeel op (je bereikt verzadiging rond de 15 mensen en identificeert 99% van de inzichten), maar kost behoorlijk wat.
Bij zeer kleine steekproeven is het doorgaans het beste om de statistische inferentie te beperken en u in plaats daarvan te richten op het beschrijven van de gegevens met beschrijvende statistieken en datavisualisatie .
Steekproeven bij kwalitatief onderzoek zijn doorgaans klein om de diepgang van de casusgerichte analyse te ondersteunen die fundamenteel is voor deze onderzoeksmethode [5].
Een kleinere steekproef levert mogelijk een resultaat op dat niet voldoende is om een verschil tussen de groepen te detecteren. Het onderzoek kan dan vals negatief uitpakken, wat kan leiden tot een type II-fout.
Sommige onderzoekers ondersteunen echter een vuistregel bij het gebruik van de steekproefomvang. Bijvoorbeeld, in regressieanalyse zeggen veel onderzoekers dat er ten minste 10 observaties per variabele moeten zijn. Als we drie onafhankelijke variabelen gebruiken, dan zou een duidelijke regel zijn om een minimale steekproefomvang van 30 te hebben.
Doorgaans gebruik je geen steekproef als je kwalitatief onderzoek verricht. Ook gebruik je nooit een steekproef als je onderzoekspopulatie zo klein is dat je simpelweg alle personen die hiertoe behoren kunt ondervragen. Dit is mede afhankelijk van je onderzoeksmethode.
Veel statistici zijn het erover eens dat een steekproefomvang van 100 het minimum is dat u nodig hebt voor zinvolle resultaten. Als uw populatie kleiner is, moet u proberen alle leden te ondervragen. Dezelfde bron stelt dat het maximale aantal respondenten 10% van uw populatie moet zijn, maar niet meer dan 1000 .
Wat is een "kleine" steekproefomvang? Er is geen universele overeenstemming en het blijft controversieel welk getal een kleine steekproefomvang aangeeft. Sommige onderzoekers beschouwen een steekproef van n = 30 als "klein", terwijl anderen n = 20 of n = 10 gebruiken om een kleine steekproefomvang te onderscheiden.
Een steekproefgrootte 'N' van minder dan 30 elementen/gegevens wordt een kleine steekproef genoemd.
Kleine steekproefgroottes
Het minimale verwachte celaantal voor de gegevens in het voorbeeld is 14,74, wat groter is dan 5. Volgens de algemene richtlijn voor steekproefgrootte is de normale chi-kwadraattoets daarom geschikt.
Cochran's formule: Cochran's formule geeft de minimale steekproefomvang aan die nodig is om een bepaalde foutmarge te behalen bij een bepaalde populatiegrootte en een bepaalde verwachte populatieproportie. De formule is N = (Z^2 * Np * (1-p)) / (E^2 + Z^2 * p * (1-p)).
Een betrouwbaarheidsniveau van 95% is gangbaar, en betekent dat je in 95 van de 100 gevallen goed zit met de uitkomst, maar dus ook in 5 van de 100 gevallen fout. LET OP: Een hoger percentage qua betrouwbaarheidsniveau, zorgt ervoor dat de steekproefomvang groter moet zijn. Standaard kies je voor: 95 (ofwel 95%).
Onze algemene aanbeveling voor diepgaande interviews is een steekproefgrootte van 30, als we een studie opzetten die vergelijkbare segmenten binnen de populatie omvat. Een minimale grootte kan 10 zijn – maar nogmaals, dit veronderstelt de integriteit van de populatie bij het rekruteren.
Om de steekproefgrootte voor kleine populaties te bepalen, gebruiken we de normale benadering van de hypergeometrische verdeling . De steekproefgrootteformules voor grote (binomiale) en kleine (hypergeometrische) populaties worden hieronder weergegeven. p en q zijn de populatieproporties. (Als u deze niet weet, stel ze dan elk in op 0,5.
Elke extra respondent levert een lager rendement op in termen van inzichten in geïnvesteerde tijd en geld . Meer dan 90% van de problemen kan worden geïdentificeerd tijdens de eye-trackingtest binnen de steekproefgrootte van 50 respondenten of zelfs kleiner.
Vuistregel: 7 interviews
Ga ervan uit dat je na ca. 7 interviews (5 – 10 interviews) geen nieuwe informatie meer vindt. Voorwaarde is dan wel dat de steekproef homogeen is op relevante kenmerken.
Hoewel er geen vaste regels zijn over hoeveel mensen u bij uw onderzoek moet betrekken, schatten sommige onderzoekers dat 10 tot 50 deelnemers voldoende is, afhankelijk van het type onderzoek en de onderzoeksvraag (Creswell & Creswell, 2018).
Gemiddeld is een response rate tussen de 35% – 50%. Alles hierboven is uitstekend.