Congruentie is het verschijnsel dat woorden of woordgroepen kenmerken van andere woorden of woordgroepen overnemen. Neem als illustratie de volgende zinnen: Een klein kind mag dat niet. Kleine kinderen mogen dat niet. Het kleine kind mag dat niet. De kleine kinderen mogen dat niet.
Omschrijving. Congruentie is vormovereenkomst tussen elementen die syntactisch met elkaar zijn verbonden. De bekendste vorm van congruentie in het hedendaags Nederlands betreft die tussen het onderwerp en de persoonsvorm van een zin: deze stemmen in de regel met elkaar overeen in persoon en getal.
Congruentie betekent overeenstemming tussen denken, voelen en handelen. Deze term kreeg door Carl Rogers veel aandacht. In de praktijk is er vaak een verschil tussen wat we denken en voelen, of tussen wat we denken en zeggen. Dit verschil wordt ook genoemd niet congruent zijn, of discongruent zijn.
In het Nederlands is er meestal sprake van congruentie tussen het onderwerp van een zin en de persoonsvorm. Dat betekent dat onderwerp en persoonsvorm met elkaar overeenkomen in persoon en getal (enkelvoud of meervoud). Congrueren onderwerp en persoonsvorm niet, dan spreken we van incongruentie.
Wanneer je congruent bent, werken alle aspecten van je persoonlijkheid in eenheid samen om een bepaald doel succesvol te bereiken. Innerlijke congruentie geeft een krachtige persoonlijke uitstraling.
Een foutieve inversie is een fout in de woordvolgorde van de zin. De volgorde is meestal onderwerp + persoonsvorm + de rest van de zin. Bij een foutieve inversie verwissel je het onderwerp en de persoonsvorm van plaats, terwijl dit niet zou moeten.
Bij incongruentie komt het getal van het onderwerp niet overeen met de persoonsvorm. Er zou dan staan: 'De leraren schrijft op het bord'. De enkelvoudige persoonsvorm past niet bij het meervoudige onderwerp: het congrueert niet.
Bij de meeste van deze woorden is het – zeker in geschreven taal – raadzaam om een enkelvoudige persoonsvorm te kiezen: bende, berg, blik, bos, bups, colonne, drom, groep(je), hoeveelheid, horde, kluit, kluwen, kudde, lading, leger, legioen, menigte, meute, reeks, rij(tje), rits, roedel, schare, serie, slag, sleep, ...
Als het naamwoordelijk deel in het meervoud staat, is ook de persoonsvorm meervoudig. In 'Dat zijn mijn boeken', 'Het zijn mijn boeken' en 'Dit zijn mijn boeken' is het meervoud zijn dus juist omdat dat/het/dit het onderwerp is en omdat het naamwoordelijk deel mijn boeken een meervoud is.
Incongruente communicatie kan worden veroorzaakt door onbewuste of niet-toegestane verlangens of gevoelens bij zender en/of ontvanger, die impliciet, verborgen in de communicatie meegegeven of ingelezen worden. Daardoor ontstaat er een dubbele bodem in de communicatie.
Wiskundigen noemen dat niet "precies gelijk"" maar "congruent", en ze gebruiken er het teken ≅ voor.
Communicatie is het met elkaar in verbinding staan van mensen om te overleggen of berichten uit te wisselen. Bij communicatie zijn altijd ten minste twee partijen betrokken in de rol van zender en ontvanger.
In het volgende voorbeeld staat een foutieve inversie: 'Op zaterdag gaan we altijd voetballen maar vandaag was ik ziek'. In deze zin is er geen sprake van een vragende zin. Ook begint de zin niet met een ander zinsdeel dus is er een foutieve inversie.
Het lijdend voorwerp is degene die of datgene wat de werking van het werkwoord direct ondergaat. Een andere naam voor het lijdend voorwerp is daarom direct object. In bijvoorbeeld 'Ik koop een fiets' 'ondergaat' een fiets direct de werking van het werkwoord kopen.
Met de term 'inversie' wordt de woordvolgorde in hoofdzinnen aangeduid waarbij het onderwerp volgt op de persoonsvorm. De woordvolgorde waarbij het onderwerp op de eerste plaats staat, direct vóór de persoonsvorm, wordt dus als de neutrale, ongemarkeerde zinsvolgorde (ook wel: rechte woordschikking) beschouwd.
Juist is: 'Die heeft te veel gegeten. ' Als te veel 'meer dan nodig' betekent, staat er een spatie tussen te en veel. Als het teveel 'het overschot' betekent, is het wél één woord.
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Beide mogelijkheden zijn juist. Wel is er een klein verschil in betekenis. Een aantal X kan samengaan met een werkwoord in het enkelvoud (heeft, is, enz.) of in het meervoud (hebben, zijn, enz.).
Als er bij een samentrekking geen sprake is van dezelfde betekenis, dezelfde grammaticale functie en dezelfde plek in de zin, dan gaat het om een foutieve samentrekking. Enkele voorbeelden daarvan zijn: Hij heeft een diploma en daar hard voor gewerkt.
Een inversie treedt in Nederland vaak 's zomers op, bij windstil en onbewolkt weer gedurende de nacht. In dat geval komt het doordat de bodem dan sterk afkoelt en de lucht hierboven warm is na een warme dag. In Azië koelt het land 's winters sterk af, waardoor ook vaak een inversielaag kan ontstaan.
Een bijzin (ook wel afhankelijke of ondergeschikte zin) is een zin die een zinsdeel kan zijn in een zin of een onderdeel van een zinsdeel. Een algemeen kenmerk van bijzinnen is dat ze een woordvolgorde hebben waarbij de persoonsvorm achteraan staat.
Communicatie is het uitwisselen van boodschappen naar elkaar. Om te kunnen communiceren heb je een zender nodig, een boodschap, een middel en een ontvanger.
Kenmerken van een goede communicatie zijn: Je gebruikt heldere taal, afgestemd op de ontvanger (denk bijvoorbeeld aan het gebruik van jargon) Je formuleert in korte zinnen. Je staat niet alleen op 'zenden', maar schakelt over op ontvangen als de ander behoefte heeft om iets te zeggen of te vragen.
Een medium is iemand die fungeert als doorgeefluik voor boodschappen, die van buiten de fysieke werkelijkheid komen. Zeg maar: van buiten wat wij met onze ogen kunnen zien. Zo iemand wordt ook wel paranormaal, of helderziend genoemd.