Een marrontaal is een taal gesproken door een volk van marrons, gevluchte West-Afrikaanse slaven die in stamverband in de oerwouden van Suriname zijn gaan leven, en hun afstammelingen. De marrontalen worden gerekend tot de Creoolse talen.
Het Saramakaans (Saamáka) is een creoolse taal die in Suriname wordt gesproken door de Saramakaners, een van de zes marronvolkeren (ook bekend als Boslandcreolen). De taal wordt door ongeveer 50.000 mensen gesproken, dicht bij de Saramaccarivier en de bovenloop van de Surinamerivier en door 2000 mensen in Frans-Guyana.
De marrons van Suriname zijn de afstammelingen van Afrikanen die door slavenhalers onder dwang naar Suriname zijn gebracht. Daar bevrijdden zij zichzelf uit de slavernij en vestigden zich in het Surinaamse binnenland. De Surinaamse marroncultuur wordt wel het best bewaarde stukje Afrika buiten Afrika genoemd.
De taal is ontstaan rond het jaar 1651, toen de Engelse kolonisten de eerste Afrikaanse slaven naar Suriname haalden. Ze draagt grotendeels de sporen van het Engels en het Nederlands, daarnaast ook van het Portugees en van Afrikaanse talen.
Tussen de rivieren de Suriname en de Saramacca vormen zich de Marron-stam Saamaka en ten oosten van de Commewijne woonden Marron-groepen die later de 'Ndyuka' genoemd zouden worden; in het moerasgebied ten oosten van de Cottica wonen de Boni en de Aluku; tussen de Saramacca en de Coesewijne strijken de Kwinti neer.
Het eten van de binnenlandbewoners (de afstammelingen van de Marrons en Indianen) bestaat vooral uit Cassave brood. Daarnaast wordt er bananen en knolgewassen gegeten met gezouten / verse vis of met wild vlees.
Het huwelijk wordt afgesloten door het drinken van trow-sopi. Trouwen voor de Surinaamse wet komt onder marrons sporadisch voor. Het is een man toegestaan meerdere vrouwen te hebben, mits hij maar voor elke vrouw een hut en een korjaal bouwt en een kostgrondje openkapt.
Weggelopen slaven werden 'marrons' genoemd. Deze term is afgeleid van het Spaanse woord 'címarron', weermee ontsnapt vee werd aangeduid. Een marron die leeft aan de rivier.
De Marrons wonen over het algemeen in dorpen aan de oevers van rivieren. De dorpen hebben gemiddeld zo'n twee- tot driehonderd inwoners. Hun voornaamste bestaansmiddelen zijn akkerbouw en visvangst. De akkerbouw wordt gedaan op kostgrondjes, kleine landbouw grondjes in de jungle die met de hand bewerkt worden.
Marrons zijn gevluchte Afrikaanse slaven die in stamverband in de ontoegankelijke oerwouden of binnenlanden gingen leven en hun afstammelingen. Marrons, weggelopen slaven, leefden in het Caraïbisch gebied, Midden-Amerika, Zuid-Amerika en Noord-Amerika en op eilanden in de Indische Oceaan zoals Réunion.
tangi. Het is goed om zelfs voor deze kleine dingen dank je wel te zeggen. A bun fu taki tangi gi den pikin sani disi srefi.
Gebruik er niet te veel van en kies meer voor kruiden en specerijen zoals gember, lontai, soepgroenten, knoflook en ui. Veel basisingrediënten zoals witte rijst, bami-noodles, bakbanaan en cassave bevatten weinig vezels.
Koffie was een van de eerste gewassen die in de kolonie Suriname werd geteeld, en ook nu wordt op Plantage Katwijk koffie verbouwd. Maar Surinamers zijn over het algemeen niet écht koffieleuten, zoals de Nederlanders bijvoorbeeld.
Sranan Tongo is naast het Nederlands de meest gesproken taal en herken je vast van uitdrukkingen als Fa waka?, wat 'Hoe gaat het?' betekent. ZELF NAAR Suriname? In het Nederlands wat in Suriname wordt gesproken zijn natuurlijk een paar woorden die wij in Nederland helemaal niet kennen.
Surinaamse gerechten zijn heel gezond. Ze kunnen zeker bijdragen aan een goede gezondheid. Houd rekening met de samenstelling en frequentie van zetmeel en suikers per dag en beweeg meer.
Het meisje krijgt een touwtje om haar middel gebonden waaraan men een lapje (kwei) bevestigt dat haar schaamstreek bedekt. Tegenwoordig wordt de kwei niet meer gedragen (de jonge meisjes dragen tegenwoordig rond deze leeftijd rok of broek als kleding).
Er zijn zes bestaande groepen van Marrons met elk hun eigen dorpshoofd of “Granman” (Opperhoofd). Zij heten de Ndjuka (ook wel genaamd Aucaners), de Saramaccaners, de Paramaccaners, de Matawai, de Aluku of Boni en de Kwinti.
Paramaribo komt van Parmurbo, dat "stad van bloemen" betekent.