Past simple: I was at a party last night. She was at home all day yesterday. They were at the beach on Sunday.
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
'to be' is het werkwoord 'zijn'.
'To be' kan zowel als hoofdwerkwoord als als hulpwerkwoord gebruikt worden. Om te zien wat de precieze rol is van 'to be' kijk je of een vorm van 'to be' gevolgd wordt door een ander werkwoord. Als dat het geval is wordt 'to be' als hulpwerkwoord gebruikt, anders is 'to be' het hoofdwerkwoord.
Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten of regelmatigheden. Om de Present Simple te vormen, gebruik je altijd het hele werkwoord (bijvoorbeeld 'walk' of 'visit'), maar bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it) voeg je daar nog een –s aan toe! En nu jij!
De basisregel voor het schrijven van de past simple is: schrijf -ed achter de stam. - to talk: I talked to Jim this morning. - to watch: We watched the match yesterday. - to play: She played with her brother.
Voor de negatieve vorm van de past simple gebruik je dus did+infinitief.
Je maakt de verleden tijd door simpelweg -ed achter het werkwoord te plakken (walk - walked). Als het werkwoord op een e eindigt, plak je er alleen -d achter (move - moved). Als het werkwoord op een y eindigt, vervang je de y door -ied (cry - cried). De voltooide tijd maak je met have/has + voltooid deelwoord.
werkwoord dat bij de vervoeging* wisselingen van klinkers* en/of medeklinkers* vertoont. Voorbeelden: lopen - liep - gelopen; brengen - bracht - gebracht. Als de vervoeging buiten de klinkerwisseling regelmatig verloopt, wordt een onregelmatig werkwoord ook sterk werkwoord genoemd.
Je kunt de persoonsvorm in de verleden tijd op verschillende manieren schrijven: stam + te(n) of stam + de(n). Als de stam al op een t of een d eindigt, schrijf je dubbel t of dubbel d.
Present simple: I go to school everyday. She goes to work every morning. They go on vacation twice a year.
We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden. We gebruiken de present continuous als het in het NU plaatsvindt. We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
De present simple is de onvoltooid tegenwoordige tijd in het Nederlands en wordt gebruikt om een feit, een gewoonte of een regelmatig weerkerende handeling weer te geven. Vorm: het hele werkwoord. Bij de 3e persoon enkelvoud (he/she/it, wordt er een -s aan toegevoegd.
Were is een simple past van 'to be', bijvoorbeeld 'we were at home yesterday'. To wear is een werkwoord dat 'dragen' betekent, bijvoorbeeld 'what shall I wear today?' Where is het vraagwoord 'waar', bijvoorbeeld 'where is my cell phone? It's on the table'. We're is de samentrekking van 'we are'.
don't betekent do not en doesn't is does not, dus het is I, you, we or they don't en he, she or it it doesn't.
Je gebruikt to be going to + hele werkwoord als: - iemand een voorspelling doet en er bewijs is.- iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat al vaststaat / eerder is afgesproken.
Heb je bijvoorbeeld didn't (afkorting voor did not) in een zin staan, dan komt daarachter altijd het hele werkwoord (let op: zonder 'to'). Didn't geeft al aan dat het in de verleden tijd is gebeurd en daarom staat het werkwoord daarachter altijd in tegenwoordige tijd.