Wat is een infinitief van Franse werkwoorden? Een infinitief (l'infinitif) is de standaardvorm van werkwoorden. Deze vorm is niet vervoegd naar persoon, getal of tijd. De infinitief wordt ook het 'hele werkwoord' genoemd.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
Hierbij staat meestal wel precies het tijdstip wanneer dit gaat gebeuren, het is immers nabij. In het Frans gaat dat net zo: je vais marcher tout à l'heure (ik ga zo lopen). Dus: de nabije toekomst in het Frans gebeurt, eigenlijk net als in het Nederlands, met het werkwoord ALLER (gaan) + het hele werkwoord.
De algemene regel bij het vervoegen van werkwoorden op -re is dat je vertrekt van de stam. Je laat dus -re weg. Bij le conditionnel présent en le futur simple ligt dat anders. Daar laat je enkel de –e op het einde weg.
Futur simple vormen
In het Nederlands wordt de futur simple de onvoltooid toekomende tijd (OTT) genoemd. Wij gebruiken het werkwoord 'zullen' om de OTT te vormen: 'Wij zullen na de lockdown een feestje bouwen. ' De OTT bestaat dus uit twee werkwoorden: 'zullen bouwen'.
Het imparfait is de werkwoordstijd (tempus) die in het Frans wordt gebruikt voor de onvoltooid verleden tijd. Hij wordt dus gebruikt om te zeggen hoe iets vroeger was of dat men iets vaak deed.
In het Frans gebruiken we de gewone onvoltooid verleden tijd (l'imparfait) alleen maar om een herinnering, een beschrijving, een gewoonte en het decor aan te geven van de eigenlijke gebeurtenis die verteld wordt. Deze gewone verleden tijd, l'imparfait, heeft dus een onbepaalde duur.
In het Nederlands heet de futur simple de onvoltooid toekomende tijd. In deze vorm zeg je dat je iets zal doen, bijvoorbeeld: “Ik zal de futur simple uitleggen.” In het Nederlands heet de futur proche de onvoltooid tegenwoordig toekomende tijd.
Het gaat eigenlijk hetzelfde als in het Nederlands. Le futur proche bestaat uit het werkwoord aller (gaan) + het hele werkwoord. Net als in het Nederlands vervoeg je aller (gaan) en laat je het hele werkwoord gewoon staat. Je moet dus het rijtje van aller in de tegenwoordige tijd kennen.
Je hebt een hulpwerkwoord nodig (hebben of zijn) en een voltooid deelwoord. Het hulpwerkwoord (avoir/être) is altijd vervoegd. Dus de passé composé = hulpwerkwoord + voltooid deelwoord. Je maakt het voltooid deelwoord door er van het hele werkwoord af te halen en dan een é achter de stam te plakken.
Een infinitief staat niet in iedere zin. Als hij er wel in staat, vind je hem vaak aan het einde van de (enkelvoudige) zin. Soms staan er meerdere infinitieven in 1 zin.
De infinitief is de onbepaalde wijs van een werkwoord, ofwel de vorm die niet vervoegd is naar persoon (dat is namelijk de persoonsvorm) of tijd (voltooid of tegenwoordig deelwoord). Voor de infinitief kan je altijd "om te" zeggen: om te lopen, om te fietsen, om te dansen, ...
Onder de 'stam' wordt de basisvorm van een werkwoord verstaan, waarvan de vervoegde vormen zijn afgeleid. De stam van het werkwoord is in de meeste gevallen gelijk aan het 'hele werkwoord' (de infinitief) minus -(e)n. De stam van lopen is loop, de stam van gaan is ga.
De imparfait gebruik je als je een beschrijving in het verleden geeft of als je een gebeurtenis of een gewoonte noemt. Bijvoorbeeld: 'De zon scheen'. In het frans is dit: 'Le soleil brillait'. De passé composé gebruik je meer als je het hebt over een actie in het verleden.
Hier zie je hoe het voltooid deelwoord (participe passé) zich aanpast: Het voltooid deelwoord wordt aangepast als: De passé composé vervoegd wordt met 'être'. Het voltooid deelwoord neemt dan het geslacht en getal van het onderwerp over.
De passé simple lijkt eigenlijk best erg op de verleden tijd in de vorm van de passé composé. Het verschil is echter dat de passé simple alleen een eenmalige gebeurtenis uit het verleden uitdrukt, terwijl de passé composé juist meerdere gebeurtenissen kan uitdrukken, die bovendien vaker plaatsvinden.
Le conditionnel is de Franse 'zou'-vorm. Le conditionnel is dus de onvoltooid verleden toekomende tijd. Vaak praat je in de conditionnel over iets wat je zou doen of zou willen doen in de toekomst. “Ik zou zo graag op vakantie willen!”
De plus-que-parfait is een samengestelde tijd. Deze wordt gevormd met een hulpwerkwoord (de onvoltooid verleden tijd van être of avoir) plus het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord. Victor n'avait pas dormi. dormir, plus-que-parfait Victor had niet geslapen.
De futur proche wordt veel gebruikt in de spreektaal. De toekomende tijd drukt uit dat iets in de toekomst zal gaan gebeuren. Je hebt hierbij in het Nederlands meestal het hulpwerkwoord 'zullen' nodig. In het Frans wordt er aan het hele werkwoord een uitgang toegevoegd.
De Franse taal kent ongeveer 8000 werkwoorden waarvan het grootste gedeelte volkomen regelmatig is, en die zitten in de eerste en tweede groep.
Wederkerende werkwoorden worden gevormd met het wederkerend voornaamwoord se. Se lever, se laver, se tromper, etc. opstaan, zich wassen, zich vergissen etc. Het voornaamwoord se verandert mee met het onderwerp en komt voor het werkwoord.