De eerste stand was de geestelijkheid. De mensen in deze groep werden ook wel 'zij die bidden genoemd'. Dit waren namelijk mensen die zich bezig hielden met het geloof: de bisschoppen, monniken en priesters. Aan het hoofd van de kerk stond de paus.
De derde en laagste stand waren de boeren. De derde stand was opgedeeld in twee delen: vrije boeren (vb. de kerels) en horigen. De horigen waren dan opnieuw ingedeeld in lijfeigenen en laten. Het verschil tussen een lijfeigene en een laat is dat een lijfeigene wordt gezien als eigendom van de heer voor wie hij werkt.
We onderscheiden over het algemeen drie standen: de geestelijkheid, de adel en de boeren en burgers. Onder de geestelijkheid rekenen we de mensen die in de kerk werkten, zoals monniken, priesters, bisschoppen en nonnen. Er was een constante strijd tussen de geestelijkheid en de adel om de macht.
De middeleeuwse standenmaatschappij zou bestaan uit: de eerste stand, de geestelijkheid; de tweede stand, de adel; de derde stand, op het platteland de boeren, en in de steden de burgers.
Iedere stand heeft een bepaald maatschappelijk aanzien; tegenover 'mindere' standen staan 'hogere' of 'betere'. Een klasse kan zich organiseren en naar buiten optreden als doelgemeenschap; een stand nimmer.
Economen stellen de middenklasse gelijk aan de middeninkomensgroepen – diegenen met een 'modaal inkomen', waarbij iemand tot de middenklasse behoort als het gezinsinkomen tussen de 60 en 200% van de mediaan zit.
De hogere middenklasse (Engels: upper middle class) is een sociale klasse die bestaat uit personen die ondanks een grote mate van welstand (nog) niet in staat zijn om volledig van hun reeds vergaarde vermogen te leven.
Deze groep edelen behoren samen tot de Nederlandse adel. Deze titels kunnen zijn, van laag naar hoog: ridder, baron, burggraaf, graaf, markies, hertog, prins. Adellijke personen zonder titel dragen het predicaat jonkheer of jonkvrouw. Zij behoren wel tot de Nederlandse adel, maar hebben geen titel.
De geestelijkheid was de hoogste stand in de Middeleeuwen. Er was maar een kerk, de katholieke kerk. Alle onverklaarbare dingen werden in verband gebracht met God, de mensen gingen elke dag naar de kerk. De mensen wilde volgens hun godsdienst leven en in de hemel terecht komen als zij zouden overlijden.
In de Middeleeuwen was de samenleving verdeeld in drie groepen, die we standen noemen. De eerste stand was de geestelijkheid. De mensen in deze groep werden ook wel 'zij die bidden genoemd'. Dit waren namelijk mensen die zich bezig hielden met het geloof: de bisschoppen, monniken en priesters.
Adel in de middeleeuwen
In de middeleeuwen omringde de vorsten zich met krijgslieden en raadgevers. Zij vormden na verloop van tijd als 'ridderschap' een stand in de statenvergadering. In deze statenvergadering spraken edelen, burgers van de steden en soms ook de geestelijkheid met de vorst mee over landszaken.
De term clerus verwijst naar iets dat als deel tot iets groters behoort. In de katholieke betekenis is de clerus een bepaalde groep gelovigen binnen de Kerk. De katholieke clerus bestaat tegenwoordig uit allen die het Sacrament van de Wijding hebben ontvangen. Dat zijn dus alle diakens, priesters en bisschoppen.
De hogere burgerij binnen de derde stand (ook wel de bourgeoisie genoemd) wilde gelijkheid en stemrecht. Ze vonden het oneerlijk dat ze wel belasting betaalden, maar geen invloed hadden op het bestuur.
Deze periode in Frankrijk wordt ook wel het ancien régime genoemd. Vooral koning Lodewijk XIV zag zichzelf als een groot en belangrijk vorst. Hij vond dat niets de macht van de koning mocht beperkten en liet zich de Zonnekoning noemen; alles moest om hem heen draaien.
Robespierre zou als een soort hogepriester optreden. Dit festival viel door een regenbui in het water. Toen op 26 juli 1794 Robespierre een nieuwe golf van terreur wilde aankondigen, werd hem het woord ontnomen. Hij werd gevangengezet.
De Franse Revolutie is de opstand van Franse arbeiders en boeren tegen de adel en het Franse koningshuis in 1789. De Franse koning en de adel hebben alle macht in Frankrijk in die tijd. Het Franse volk vindt dat ze door hen onderdrukt worden en komt hiertegen in opstand. De revolutie begint op 14 juli 1789.
Aan het einde van de 15e eeuw reisde het christendom mee met ontdekkingsreizigers naar Noord- en Zuid-Amerika. Later gevolgd door Afrika en Australië. In de eeuwen die daarop volgden, gingen veel mensen op reis om het christendom te verspreiden. Deze mensen worden zendelingen of missionarissen genoemd.
Belangrijke burgers, zoals schrijvers, advocaten, journalisten en artsen. Ook zij moesten belasting betalen. Maar ze hadden niets in te brengen in het bestuur van Frankrijk. En daarover werden deze burgers steeds ontevredener.
De geestelijkheid of clerus vormt een groep belangrijke gelovigen. Deze heten geestelijken en kunnen mensen leren over een bepaald geloof (wat daarbij dus gelooft wordt) en kunnen ook de baas zijn over een kerkgebouw of soms over een leger.
Je bent van adel als je afstamt van een vader die van adel is en die bovendien dezelfde achternaam heeft als jij, omdat titel en predikaat met de achternaam verbonden zijn en adeldom alleen in de mannelijke lijn kan worden doorgegeven.
Van de oudste adel weten we weinig, maar vanaf de 12e eeuw zijn de eerste families te onderscheiden. Bekend is de familie van de Utrechtse bisschop Hardbert van Bierum (1139-1150), die de rechtsmacht over Coevorden en Drenthe verwierf en erfelijk prefect (bisschoppelijk vertegenwoordiger) van Groningen werd.
De titel hertog of hertogin bestaat niet langer in de Nederlandse adel.
“Ligt je gezamenlijk gezinsinkomen tussen de 80 en 120 procent daarvan (tussen de 1.935 euro en 2.902 euro netto per maand, red.), dan zit je dan aan de kernmiddenklasse. Tussen de 120 en 200 (tussen de 2.902 en 4.838 euro netto per maand, red.): hogere middenklasse.”
Sociale status gaat over het aanzien, de eer en de prestige die iemand krijgt en met zich meedraagt in diens sociale groep of samenleving. Een sociale status kan verkregen worden door toewijzing of verwerving. Bij toewijzing heeft de persoon in kwestie niet zelf gekozen voor diens sociale status of deze 'verdiend'.
Vaak worden de sociale klassen onderverdeeld in een bovenklasse, middenklasse en een onderklasse. Het begrip 'klasse' is oorspronkelijk afkomstig uit de economie, maar is sinds ongeveer 1900 vooral onderwerp van studie in de sociologie.