datief mannelijk enkelvoud: den, enen. datief vrouwelijk enkelvoud: der, ener. datief onzijdig enkelvoud: den, enen. datief meervoud: den, /
De datief of derde naamval gebruik je voor het meewerkend voorwerp in een zin. De controlevraag bij de datief is: aan wie of voor wie + onderwerp + gezegde? De datief volgt dwingend na de voorzetsels: mit, nach, bei, seit, von, zu, aus, außer.
. de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als indirect object (o.m. meewerkend, belanghebbend, bezittend en ondervindend voorwerp); . de vierde naamval (of: accusatief) wordt gebruikt als lijdend voorwerp of na voorzetsels.
WAT IS DE DATIEF? De Dativ drukt meestal het meewerkend voorwerp uit. Je vindt hem door 'aan wie' of 'voor wie' te vragen. In een zin staat de Dativ bijna altijd voor de Akkusativ, behalve als het lijdend voorwerp een persoonlijk voornaamwoord is, dan staat de Akkusativ eerst en daarna de Dativ.
De datief (Latijn dare, datum = geven, gegeven) of derde naamval is in veel talen een van de mogelijke vormen van het indirect object, die meestal de functie van meewerkend voorwerp weergeeft.
(Datief, Dativus) De derde naamval Afgeleid van het Griekse dôtike (geneigd tot geven). Bijvoorbeeld: `Met voorbedachten rade. `
'Der Akkusativ' is de vierde naamval in het Duits. Deze naamval wordt gebruikt voor het lijdend voorwerp . Je kan weten wat het lijdend voorwerp door de vraag “Wie/wat + gezegde + onderwerp?” te stellen. Het antwoord is dan het lijdend voorwerp!
Als er geen sprake is van een tijdstip, je ergens bevinden of iets dat in beweging is of zich verplaatst dan kun je de 7/2 regel toepassen. Deze regelt stelt dat auf en über altijd de vierde naamval krijgen en de rest van de voorzetsels de derde naamval.
Als het hierbij ook niet gaat om een tijdsbepaling (wanneer?), dan moet je na het keuzevoorzetsel de derde naamval gebruiken bij de voorzetsels an , hinter , neben , in, unter , vor en zwischen .Bij de voorzetsels auf en über gebruik je dan in dit geval de vierde naamval.
Volgens het Guinness Book of Records zijn de moeilijkste talen het Tabassaran in de Kaukasus omdat deze taal maar liefst 48 naamvallen kent; de Noord-Amerikaanse indianentaal Haida, die met 70 de meeste voorvoegsels ter wereld heeft; Amale uit Papoea-Nieuw-Guinea, de taal met de meeste werkwoordsvormen: meer dan 69.000 ...
In de Duitse taal wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste naamval (nominatief), tweede naamval (genitief), derde naamval (datief) en vierde naamval (accusatief).
De vierde naamval: Accusatief - lijdend voorwerp
Den Pinguin! De pinguïn (mannelijk) is dus het lijdend voorwerp en staat daarom in de mannelijke vorm vierde naamval: den. Voorbeeld: Es gibt einen Pinguin in dem Garten. Na 'fragen' en 'bitten' gebruik je ook de vierde naamval.
De datief kan verschillende functies in een zin hebben. De datief kan een meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling voor- of nadeel, vast voorwerp of bijvoegelijke bepaling (adjectief) zijn. De datief wordt enkel voor personen gebruikt. Ook de datief wordt vervoegd in de verschillende klasses.
De genitief van lidwoorden en zelfstandige naamwoorden kan in het Nederlands als volgt worden weergegeven: mannelijk/onzijdig enkelvoud: des man(ne)s, eens/enes man(ne)s; des heren. vrouwelijk enkelvoud: der vrouw, ener vrouw.
Het Dativ is de derde naamval. Je gebruikt het voor het meewerkend voorwerp. Heb je bijvoorbeeld de zin 'Hij geeft zijn jas aan het meisje', dan ga je vervoegen: hij geeft, dus hij is het onderwerp (nominativ).
De vierde naamval (accusatief)
De vierde naamval wordt gebruikt voor lijdende voorwerpen. Ook wordt deze naamval gebruikt: Altijd na de voorzetsels bis, durch, entlang, für, gegen, ohne, um. Soms na de voorzetsels an, auf, hinter, in, neben, über, unter, vor, zwischen.
2e naamval
Waar in het Nederlands van de, van het, van deze, van sommige, van mijn, enz. staat, gebruik je in het Duits een tweede naamval. In het Duits verdwijnt dan het woordje von en komt de naamval die daar speciaal voor is: de tweede naamval.
De derde naamval: Dativ
Dativ gebruik je als het woord een meewerkend voorwerp (MW VW) in de zin is. Dus géén lijdend voorwerp, vaak zul je de zin even moeten ontleden. In het Nederlands komt voor het meewerkend voorwerp altijd het woordje 'aan' of 'voor'.
De eerste naamval
Dit is der Nominativ en wordt gebruikt wanneer het woord het onderwerp is van de zin. Bijvoorbeeld: NL: De hond is ziek. DU: Der Hund ist krank.
3. de derde naamval of datief, voor de functie van meewerkend voorwerp, ondervindend voorwerp of belanghebbend voorwerp of na bepaalde voorzetsels; 4. de vierde naamval of accusatief, voor de functie van lijdend voorwerp of na bepaalde voorzetsels.
In het Nederlands kennen we zinsdelen als het onderwerp, het lijdend voorwerp en het meewerkend voorwerp. De zinsdelen noemen we in de Duitse taal 'de naamvallen'. Elk zinsdeel uit het Nederlands is er ook in het Duits, dat is fijn!
De meeste werkwoorden hebben een lijdend voorwerp (= 4e naamval, soms de 3e naamval) nodig (bijvoorbeeld: Ik koop de bal). Van zo'n zin kun je een lijdende zin maken met behulp van de hulpwerkwoorden werden of sein. Het lijdend voorwerp in de actieve zin wordt dan onderwerp in de passieve of lijdende zin .