Ze verzamelden plantaardig voedsel en jaagden op dieren. Ze leefden niet in een huis, maar woonden in grotten of hutten. Ze deden ook belangrijke uitvindingen. Zo ontdekten ze het vuur en leerden ze vuursteen bewerken.
Een leven als jager-verzamelaar stond in het teken van overleven. Door op pad te gaan voor het verzamelen van eetbare wilde planten en het jagen op dieren, zorgden zij voor voldoende voedsel voor hun familiegroep. De jager-verzamelaars hadden meestal geen vaste verblijfsplaats.
Ze leefden als nomaden. Als nomaden leefden zij in kleine groepen, die voortdurend op zoek waren naar voedsel. De onderkomens die gebouwd werden waren tijdelijk en vaak eenvoudig, gemaakt van natuurlijke materialen. Vanuit deze kampen gingen de mensen op jacht en verzamelden ze planten, bessen, noten en zaden.
Onze prehistorische voorouders aten vroeger veel groenten en fruit, noten en zaden en vlees en vis. Dit 'oervoer' was rijk aan eiwitten en vezels en bevatte amper koolhydraten en verzadigde vetten. Het voedsel was puur en onbewerkt en volgens wetenschappers aten onze voorouders erg gezond.
Ze leefden meestal als nomaden: ze trokken in groepen rond. Dat moest vaak wel, want na een tijd raakten de eetbare planten en de prooidieren in het gebied waar ze waren op. Ze trokken verder naar een nieuw gebied waar genoeg eten te vinden was. In die tijd wisten de mensen nog niet hoe ze gewassen konden verbouwen.
Jagers-verzamelaars: groepen mensen in de prehistorie die leefden van de jacht en van wat ze in de natuur vonden. Jagers-verzamelaars waren nomaden en trokken in kleine groepen rond, op zoek naar voedsel. Landbouwsamenleving: Samenleving waarin het allergrootste deelvan de bevolking keeft van de landbouw.
De kleding van de jagers-verzamelaars uit de Oude en de Midden Steentijd was vermoedelijk vooral van leer en bont gemaakt. Ook plantaardige vezels, zoals boombast, brandnetels, biezen en grassen kunnen zijn gebruikt.
Jager-verzamelaars aten rauw vlees . Jager-verzamelaars aten ook planten die in het wild te vinden waren, zoals zaden, noten en bessen. Tegen het einde van de Steentijd begonnen mensen hun eigen gewassen te verbouwen, dieren te domesticeren en vuur te gebruiken om voedsel te koken.
Zo is uit de etnografie bekend dat jagers en verzamelaars bij tijd en wijle het bloed van dieren drinken. Ook van herdersvolken is dit gebruik bekend. Zij mengen het bloed dan vaak met melk. Vanaf de nieuwe steentijd werd vermoedelijk melk gedronken in ons land.
Uit grootschalig (archeologisch) skeletonderzoek van de Universiteit van Cambridge, blijkt dat gezondheid van de mensen in West-Europa - en dus ook Nederland en Utrecht - door de tijd heen fluctueert. Zo waren mensen tussen het jaar 800 en 1000 veel gezonder dan omstreeks 1800.
Direct terugkerende jagers-verzamelaars hebben lang kennis verschaft over menselijke socialiteit bij afwezigheid van materiële opslag en landbouw. Deze groepen staan erom bekend, in tegenstelling tot de meeste grootschalige samenlevingen, hiërarchische relaties tussen mannen en vrouwen te vermijden en een leven van individuele autonomie en egalitarisme te handhaven .
Ze woonden in simpele hutten en trokken verder als er op een plek geen eten meer te vinden was. Ze hadden daarom weinig bezit, ze moesten immers al hun spullen steeds meedragen naar de volgende plek. Omdat er weinig bezit was, waren er ook nog weinig sociale verschillen.
Jagers-verzamelaars die meer dan 2000 jaar geleden leefden in de buurt van de top van de wereld, lijken ijzerbewerkingsactiviteiten te hebben uitgevoerd die net zo geavanceerd waren als die van landbouwgemeenschappen ver naar het zuiden . Opgravingen in wat nu het noordoosten van Zweden is, hebben oude ovens en vuurkuilen blootgelegd die jagers-verzamelaars gebruikten voor metaalbewerking.
Vrouwen verzamelden niet alleen noten, bessen en ander plantaardig voedsel, ze maakten ook kleding, manden en andere gebruiksvoorwerpen. Daarnaast deden ze mee aan de jacht op kleine dieren en aan de visvangst. Zwart-witbeeld 'Natuurlijk waren er ook toen biologische verschillen.
Hoewel het leven van jagers-verzamelaars vrij broos en kort was, was hun werklast relatief bescheiden. Ze hoefden slechts zo'n 20 uur per week te werken om voedsel te verzamelen en te bereiden, en om gereedschap, kleding en onderdak te maken.
Hoofdmaaltijd. Bij de hoofdmaaltijd hoort als het even kan vet vlees, zoals klapstuk of doorregen spek. Vis is goedkoper dan vlees. Vooral armere mensen eten haring uit de Noordzee, paling en snoekbaars uit het IJsselmeer en mosselen uit Zeeland.
Hoewel menselijke jagers-verzamelaars doorgaans geen melk of zuivelproducten van andere dieren consumeren , zijn veel menselijke samenlevingen, met de domesticatie van herkauwers, niet-menselijke melkbronnen gaan benutten voor de productie van secundaire zuivelproducten zoals kaas en yoghurt, of voor directe consumptie (Roffet-Salque et al., 2018).
Het bier dat de Middeleeuwer dagelijks dronk lijkt overigens niet op het bier dat we nu drinken. Het bevatte nauwelijks alcohol en smaakte waarschijnlijk vrij zuur. Men dronk bier als alternatief voor water dat toen gehaald werd uit sloten en grachten. Dit water bevatte veel bacteriën en leidde tot ziektes.
Deze mensen jaagden op zoogdieren (land- en zeedieren) en visten. Naast het jagen speelde het verzamelen een grote rol, denk aan het verzamelen van planten, korstmossen, paddenstoelen, eieren van vogels en schaal- en schelpdieren (KARG, 2011). Ze zullen ook eten hebben bereid in open vuur of in de kookkuilen.
Maar Pontzer, een evolutionair antropoloog die hedendaagse jagers-verzamelaars bestudeert, zegt dat traditionele diëten sterk variëren en dat de overgrote meerderheid ervan een hoog percentage koolhydraten bevat. Ondanks hun koolhydraatbelasting behoren jagers-verzamelaars tot de gezondste mensen op aarde .
Archeologische vondsten ondermijnen de algemene opvatting dat onze voorouders een eiwitrijk en vleesrijk dieet volgden. Dit blijkt uit onderzoek van de vroege menselijke jagers-verzamelaars .
Bezittingen waren er vrijwel niet. Leden van de rondtrekkende groepen bezaten niet meer dan ze konden dragen, zoals een kleine mondvoorraad voedsel, speren en bogen voor de jacht, vuursteen om vuur mee te maken of dode dieren mee te villen en kalebassen waarin water kon worden bewaard.
Er zijn geen schoenen uit die tijd gevonden, maar het oudste bewijs van mensen die schoenen droegen, is zichtbaar in grotkunst die is ontdekt in de Altamira-grot in Spanje van ongeveer 13.000-15.000 jaar geleden. Deze schilderingen, de eerste afbeelding van schoenen in de kunst, tonen jagers die dierenhuid en bontlaarzen dragen.
Holbewoners, of Neanderthalers, droegen kleding die meestal was gemaakt van de huiden van dieren die ze bejaagden. De kleding was vaak zwaar en dik, om te beschermen tegen de elementen, met name blootstelling aan de kou. De huiden werden verwerkt tot ruwe shirts, broeken en zelfs schoenen, vaak bijeengehouden met een primitieve vorm van touw.