Populatie (N) en steekproef (n) De term 'populatie' verwijst naar de totale groep mensen waarover statistische uitspraken worden gedaan (bijvoorbeeld alle Nederlanders, alle basisscholieren). De term 'steekproef' verwijst naar een selecte groep mensen uit deze populatie, die deel heeft genomen aan het onderzoek.
Er zijn verschillende manieren om de steekproefgrootte te berekenen, afhankelijk van het onderzoeksdoel en de grootte van de populatie (de grotere groep waaruit de steekproef wordt gekozen). Hieronder staan een paar veelgebruikte methoden: De formule voor de steekproefomvang: N = (Z^2 * p * (1-p)) / E^2.
De drie meest voorkomende centrummaten zijn de modus (mode), mediaan (median) en het gemiddelde (mean). Modus: de waarde die het vaakst voorkomt. Mediaan: de middelste waarde als je de dataset van kleinste naar grootste waarde rangschikt. Gemiddelde: de som van alle waarden, gedeeld door het totale aantal waarden.
Het significantieniveau (ook wel alfa, α, of level of significance genoemd) geeft de maximale kans weer dat je de nulhypothese ten onrechte verwerpt. Je kiest het significantieniveau zelf voordat je een statistische toets uitvoert.
k = het aantal groepen.
Bij statistiek worden t-scores voornamelijk gebruikt om de volgende waarden te bepalen: De boven- en ondergrenzen van een betrouwbaarheidsinterval als de data ongeveer normaal verdeeld zijn. De p-waarde van de teststatistiek voor t-toetsen en regressieanalyses.
Het gewogen gemiddelde is een gemiddelde van een reeks getallen met bijhorende reële positieve gewichten, de weegfactoren, waarvan de waarde het meest beïnvloed wordt door de getallen met het grootste gewicht.
De formule van de Z-score bestaat uit een observatie Xi, het gemiddelde uit de populatie (ook wel de verwachtingswaarde genoemd) μ, en de standaarddeviatie van de populatie σ.
De b-waarde die we verwachten als de nul-hypothese waar is. De uitkomstvariabele Y wordt voorspeld met gebruik van de vergelijking van een rechte lijn.
De p-waarde is een maat voor de waarschijnlijkheid (E: probability) dat het gevonden resultaat van een epidemiologisch onderzoek berust op toeval.
Het driehoekje stelt de voorziening voor waar u meer informatie over wenst. Op de horizontale lijn (x-as) worden de voorzieningen gesorteerd op basis van het aantal patiënten met de aandoening, gaande van het kleinste aantal patiënten (links) naar het grootste aantal patiënten (rechts).
De exponentiële formule heeft de vorm van N = gt · b.
Bij steekproeven gebruiken we n – 1 in de formule, omdat het gebruik van n een vertekende schatting zou geven, waarbij de spreiding wordt onderschat. De steekproefvariantie is normaal gesproken lager dan de werkelijke populatievariantie.
Deze verhouding geeft aan hoe groot in werkelijkheid 1 centimeter op een kaart is. Een voorbeeld van zo'n schaalverhouding is 1:10000. Dat betekent dat één centimeter op de kaart in werkelijkheid tienduizend centimeter is.
De F-toets wordt in de statistiek gebruikt om twee varianties met elkaar te vergelijken. Als je die op elkaar deelt, krijg je een ratio-score die altijd positief is.
De p-waarde of overschrijdingskans (van een gegeven steekproefuitkomst) is de kans dat in de verdeling gegeven door de nulhypothese de in de steekproef waargenomen waarde van de toetsingsgrootheid wordt behaald of overschreden (links, rechts dan wel tweezijdig).
∩: Snijpunt van twee verzamelingen.
In de wiskunde wordt het symbool ∀ gebruikt voor de universele kwantor.
Cohen's d laat toe om de effectgrootte aan te geven in een gegeven populatie ten opzichte van de nulhypothese. Klassiek gezien duidt een d van 0,20 op een klein positief effect, een d van 0,50 op een middelgroot positief effect en een d van 0,80 op een groot positief effect.
Maak een lijst van alle scores en vind het gemiddelde. Trek het gemiddelde af van iedere score om de afstand (afwijking) tot het gemiddelde te berekenen. Bereken voor iedere afwijking het kwadraat. Tel alle gekwadrateerde afwijkingen bij elkaar op.
Een F-toets berekent de tweezijdige kans dat de varianties van matrix1 en matrix2 niet significant verschillen. U gebruikt deze functie om te bepalen of de varianties van twee steekproeven van elkaar verschillen.
Als de p-waarde groter is dan het significantieniveau: Er is voldoende aanleiding om aan te nemen dat de nulhypothese klopt. Je kunt alleen laten zien dat de steekproefuitkomst wel/niet extreem is gegeven de nulhypothese. Is de uitkomst te extreem, dan concludeer je dat de alternatieve hypothese logischer is.
Dit is een getal wat aangeeft op welke manier de cijfers worden aangepast. Een N-term hoger dan 1,0 betekent dat de cijfers worden opgehoogd. Een N-term lager dan 1,0 betekent dat de cijfers worden verlaagd. En een N-term gelijk aan 1,0 betekent dat je cijfer gelijk blijft.
Als een examen heel moeilijk blijkt, wordt de N-term iets hoger gemaakt. Daardoor vallen de cijfers dan ook hoger uit. Een N-term hoger dan 1,0 betekent dat de cijfers worden opgehoogd. Een N-term lager dan 1,0 betekent juist dat de cijfers worden verlaagd.