Het 18de- en vroeg 19de-eeuwse menu van boeren en arbeiders was eenzijdig: het bestond hoofdzakelijk uit aardappelen en roggebrood, tijdens goede jaren aangevuld met wat boter, vlees, eieren en heel af en toe kaas, vis, suiker en rijst. Dit leverde ongeveer 2300 kcal per dag op.
Het achttiende- en vroeg-negentiende-eeuwse menu van boeren en arbeiders was eenzijdig: het bestond hoofdzakelijk uit aardappelen en roggebrood. Dat was, zelfs in het geval van hoge voedselprijzen, het goedkoopste voedsel.
Onze prehistorische voorouders aten vroeger veel groenten en fruit, noten en zaden en vlees en vis. Dit 'oervoer' was rijk aan eiwitten en vezels en bevatte amper koolhydraten en verzadigde vetten. Het voedsel was puur en onbewerkt en volgens wetenschappers aten onze voorouders erg gezond.
Het hoofdvoedsel in de 19e eeuw bestond uit aardappelen: gekookt of gebakken, als pap of stamppot of als beleg op brood, vaak op smaak gebracht met azijn en mosterd of met gebakken uien, bonen en wortels. Voor arme gezinnen was vlees te duur. Soms aten ze goedkoop vlees afkomstig van wrakke dieren.
De uitdrukking 'peperduur' herinnert daar nog aan. Tussen ongeveer 1700 en 1950 aten arme en rijke Nederlanders bijna iedere dag hetzelfde. Als ontbijt aten ze pap, pannenkoek, aardappel of brood met reuzel, stroop en af en toe jam.
Door de Industriële Revolutie, de urbanisatie en de bevolkingsgroei veranderde die eetcultuur eind 19e eeuw, begin 20e eeuw. Zo ging van 1850 tot 1900 tarwe de plaats innemen van het goedkopere roggebrood. Brood en aardappelen domineerden dus het dieet in de eind 19e eeuw. Vlees werd gezien als een luxe product.
Vlees, melk en kaas
Een groot deel daarvan was van bekende landbouwdieren, zoals rund, varken, schaap, geit en paard. De bewoners van de nederzetting aten vooral rundvlees. Varken en schaap kwamen minder vaak op het bord, al hadden ze in de loop van de eeuwen wel steeds meer voorkeur voor schapenvlees.
Het voedsel dat de boeren aten was doorgaans eenzijdig: graan en peulvruchten, samen met melk en eieren. Er werd wel eens vlees gegeten, maar eigenlijk gebeurde dat alleen in de slachtmaand. In die maand werd een aantal dieren geslacht en opgegeten. Wat over was van het vlees (en ook vis) werd gepekeld.
Volksgaarkeukens. Op 13 september 1870 werd op Spuistraat 4 een volksgaarkeuken geopend. Daar kon je voor weinig geld stamppot, boerenkool en bruine bonen met mosterd en azijn of stroop eten en rijstebrij met krenten of boekweitgrutten met melk toe. In het eerste jaar al werden 126.088 maaltijden á 10 cent verstrekt.
Naast vlees en vis, waren brood en bier in de middeleeuwen het voornaamste eten. Men kende erwten, bonen, wortelen en knollen, maar berichten daarover zijn schaars.
Toen eten nog niet geïmporteerd werd
Vroeger at men dus vooral aardappelen, groente en vlees. Daarnaast waren groenten en fruit seizoensgebonden waardoor verse appels kopen in de zomer al lastig kon zijn. Broccoli, paprika of courgette waren tijdens de jaren '40 en '50 nog niet op grote schaal verkrijgbaar.
Uit grootschalig (archeologisch) skeletonderzoek van de Universiteit van Cambridge, blijkt dat gezondheid van de mensen in West-Europa - en dus ook Nederland en Utrecht - door de tijd heen fluctueert. Zo waren mensen tussen het jaar 800 en 1000 veel gezonder dan omstreeks 1800.
Hoofdmaaltijd. Bij de hoofdmaaltijd hoort als het even kan vet vlees, zoals klapstuk of doorregen spek. Vis is goedkoper dan vlees. Vooral armere mensen eten haring uit de Noordzee, paling en snoekbaars uit het IJsselmeer en mosselen uit Zeeland.
Rond 1860 kreeg de gemiddelde Belg 2600 kcal per dag binnen. Die kwamen nog steeds hoofdzakelijk uit brood en aardappelen, maar meer dan tevoren ook uit vlees - vooral bij de nieuwe burgerij. Af en toe was het zelfs feest, met witbrood met rozijnen, volle melk met suiker en soep van vet varkensvlees.
De bemanning kreeg driemaal daags te eten: het ontbijt bestond uit gort met pruimen en boter, 's middags en 's avonds erwten, bonen of rijst met boter en enorme hoeveelheden mosterd. Zondags en donderdags 5 pond gepekeld rundvlees, dinsdags 3 ½ pond gepekeld varkensvlees en vrijdags en zaterdags 2 pond stokvis.
Gemiddeld kwamen meer dan 45% van de dagelijkse calorieën rond 1850 – net na de hongersnood - van vlees. Voor arbeidersgezinnen was dat in 1860 amper 3%. Daarnaast was er nog budget voor vis, groenten en fruit, boter en melk, chocolade en patisserie. Maar het grootste burgerlijke statussymbool was allicht wijn.
Brood vormde het hoofdvoedsel, gevolgd door andere graanproducten, zoals pap. Vlees was prestigieuzer en duurder dan graan of groente. De adel liet bij speciale gelegenheden een beer (mannelijk varken) slachten. Als smaakmakers werden verjus, wijn en azijn gebruikt.
Het was inderdaad vooral aardappelen , groente vlees en stamppotten. Soms ook macaroni ham-kaas al waren er kennelijk ook voldoende mensen die het niet aten of het bereidden als dessert.
Landbouw en Ambachten: De meeste mensen in de 18e eeuw leefden op het platteland en hun levensonderhoud was gebaseerd op landbouw. Landbouw was de belangrijkste bron van voedselproductie, en mensen verbouwden gewassen zoals tarwe, maïs, aardappelen en groenten.
Ontbijt, lunch & avondeten
Hun ontbijt bestond uit brood en olijven, voor de rijke Romeinen dan. Arme mensen aten vaak pap dat met granen in melk werd gekookt. Tijdens de lunch aten de mensen brood met eieren of geitenkaas.
Het Holbewoner Dieet, dat werd bedacht door professor Arthur De Vany, is gebaseerd op de eetgewoonten van onze vroegste voorouders die zo'n veertigduizend jaar geleden leefden. - Eet drie maaltijden per dag bestaande uit niet zetmeelrijke groenten, fruit en magere proteïnen.- Sla af en toe een maaltijd over.
Neanderthalers aten naast vlees en vruchten ook plantaardig voedsel, zo blijkt uit nieuw onderzoek. Onderzoekers hebben geprobeerd het recept te achterhalen van de oudste etensresten ter wereld. Die werden gevonden in een grot in het noorden van Irak.
Nederland voedt zich zelf. Vanaf 1940 wordt de landbouw hervormd. Mensen eten hierdoor minder vlees en vet en meer aardappelen, granen en groenten dan in de jaren dertig. Het dagelijks menu wordt daardoor gezonder.
Rond 1950 hadden brood, melk, boter, kaas en eieren een vaste plaats in de koude maaltijden. De warme maaltijd had meestal aardappelen, groenten en vlees als hoofdbestanddelen. Rijst en pasta maakten nog nauwelijks deel uit van het menu.
Er staan veel recepten in met verse groenten. Een noviteit, want het eten van verse groenten werd in die tijd soms nog als ongezond beschouwd. De elite stortte zich in de Gouden Eeuw echter vol overgave op inmiddels vergeten groenten als wortelbiet, pastinaak, zeekool en warmoes.