Wijze van toediening. In tegenstelling tot andere bloedsuikerregulerende middelen kan insuline niet oraal worden toegediend omdat het in het maag-darmkanaal wordt afgebroken voordat het in het bloed kan worden opgenomen.
Via de darmen
Insuline voelt zich niet bepaald thuis in de maag, want hij wordt daar meteen afgebroken door de enzymen in het maagzuur. Dus de insuline moet in een tablet of capsule zitten waarin hij veilig de maag doorkomt. De insuline krijgt een laagje om zich heen dat beschermt tegen verteringsenzymen.
Als je lichaam niet meer goed reageert op insuline is het er ongevoelig voor geworden, oftewel resistent. Je hebt dan insulineresistentie. Als je eet wordt suiker en zetmeel uit het eten opgenomen in het bloed als bloedsuiker.
Dit noemen we de 2-4-6-regel. Dit houdt in dat u iedere 2 uur uw bloedglucosewaarde meet. Is de bloedglucosewaarde tussen de 15 en 20 mmol/l, dan spuit u 4 eenheden extra. Is de bloedglucosewaarde tussen de 20 en 25 mmol/l, dan spuit u 6 eenheden extra.
Toediening gebeurt tussen 21 en 23 uur. Het nodige aantal eenheden insuline varieert van persoon tot persoon (8 tot 200 eenheden). Meestal begin je met het inspuiten van 10 eenheden insuline 's avonds. In samenspraak met je arts kun je dan zelf de dosis verhogen, bijvoorbeeld om de drie dagen.
Waar nooit geïnjecteerd mag worden: - In een geopereerde buik of been. - Door vocht gezwollen injectiegebied of trombosegebied. - Lipodystrofie b.v. lipohypertrofie (verdikking van het onderhuids vetweefsel) of lipoatrofie ( putjes in het onderhuids vetweefsel).
Omdat een grote hoeveelheid insuline op een plek pijnlijker is bij spuiten en langzamer in het bloed wordt opgenomen wordt vaak een maximum van 50 eenheden per injectie aangeraden. Een hoge dosis zal dan over meerdere injecties per dag verdeeld moeten worden.
Als te ondiep wordt geprikt komt de insuline in de huid terecht. In beide gevallen kunnen harde plekken en bloedingen of pijn optreden met als uiteindelijk resultaat vetophopingen of verdwijnen van het onderhuidse vet (lipodystrofie).
Vanuit de buik wordt insuline sneller opgenomen dan vanuit de zijkant van de benen of billen. Daarom kunt u snelwerkende insuline (de insuline die u toedient bij de maaltijd) het beste in de buik toedienen en langwerkende insuline in de zijkant van de bovenbenen of billen.
De afkorting staat voor Hemoglobine A1c. Hemoglobine A1c is een eiwit dat de rode bloedcellen zijn kleur geeft en waaraan suiker is gebonden. Een goed HbA1c-gehalte is lager dan 53 mmol/mol (7%). Dat wil zeggen dat de bloedsuikers gemiddeld tussen de 6 en 9 mmol/l waren.
Er kan een bloeddruppeltje ontstaan op de injectieplaats. Een pleister is meestal niet nodig. Let op: Wrijf na het injecteren niet over de injectieplaats. Dit kan blauwe plekken verergeren of veroorzaken.
Als u de insuline heeft ingespoten, wacht dan zes tot acht seconden alvorens u de naald uit de huid trekt. Troebele insuline, bijvoorbeeld Insulatard of een mix-insuline moet u altijd ongeveer twintig keer 'zwenken'. Bij een heldere insuline hoeft dit niet.
De lever haalt een groot deel van de glucose uit het bloed en zet deze om in glycogeen en hiervoor is insuline nodig. Als je lang niets eet, kan je lichaam glycogeen weer omzetten in glucose (suiker), zodat je bloedsuiker niet verder daalt.
Soorten insuline
Als je lichaam zelf geen insuline maakt, moet je insuline spuiten, of een insulinepomp gebruiken. Er zijn verschillende soorten insuline, met een verschillende werking. Zo is er snelwerkende insuline die snel in het bloed wordt opgenomen en die in korte tijd de bloedsuiker verlaagt.
Als u te diep injecteert, kan de insuline in de spieren komen, waar het sneller geabsorbeerd door de beweging van de spier wordt en minder lang actief blijft. Hierdoor kunnen er glucoseschommelingen ontstaan. Verder zijn spierinjecties pijnlijker en kunnen er blauwe plekken ontstaan.
De opname van insuline verschilt echter vanuit arm, bil, bovenbeen of buik. Injectie in de bovenarm wordt afgeraden omdat de kans op intramusculaire in plaats van subcutane toediening daarbij groter is. Opname vanuit de buik gaat sneller dan vanuit de bil en het bovenbeen.
Als alle vingers worden gebruikt bij het maken van de huidplooi, is er een groot risico dat ook de spier wordt opgetild. Daardoor kan er ongewenst een intramusculaire injectie worden gedaan.
Rond de navel moet niet worden gespoten omdat in dit gebied vrij veel zenuwen en bloedvaten lopen, waardoor het injecteren pijnlijker kan zijn. Houd altijd 3 vingers afstand rond de navel. Verder kan de buik vanaf ongeveer het middel tot onder de navel worden gebruikt.
Breng de naald helemaal in de huid en injecteer de insuline langzaam. Wanneer de injectieknop weer op 0 staat, de naald nog minstens 10 seconden in de huid laten zitten om ervoor te zorgen dat de volledige dosis geïnjecteerd is.
De techniek van het injecteren is belangrijk. Door op de juiste plek en correct te injecteren, werkt u aan een goede glucosewaarde in het bloed. Als insuline verkeerd of in een verkeerde dosering geïnjecteerd wordt, kunnen er complicaties ontstaan zoals te hoge (hyper) en te lage (hypo) glucosewaarden.
Bij volwassenen minimaal 1 cm verwijderd van de navel. Bij kinderen minimaal 3 cm verwijderd van de navel. Injectieplaatsen op de buik zorgen voor snelle opname van de insuline.
Waarom is het belangrijk om vóór elke injectie te ontluchten? Als u de pen NIET ontlucht, krijgt u mogelijk de verkeerde hoeveelheid insuline. Ontluchten helpt ervoor te zorgen dat pen en naaldje goed werken. Zodra de pen goed is ontlucht, dan komt er insuline uit het naaldje.
Insuline is een hormoon dat het suikergehalte in het bloed reguleert. Mensen met diabetes hebben een tekort aan de natuurlijke variant, die het lichaam zelf aanmaakt. Voor mensen zonder suikerziekte is een extra dosis insuline gevaarlijk. Voor ouderen kan het dodelijk zijn.
De werkingsduur is 3 tot 5 uur. Nauwkeurige glucosecontrole wordt aanbevolen tijdens de overschakeling en in de eerste weken daarna (zie rubriek 4.4). NovoRapid is een snelwerkende insuline-analoog.