Schrijf je spreekbeurt helemaal op en begin met een korte inleiding waarom je voor het onderwerp hebt gekozen. Maak af en toe een grapje als het bij het onderwerp past. Bedenk een goed einde voor je spreekbeurt en vat de belangrijkste punten samen.
In het voorwoord van je scriptie of essay geef je aan waarom je voor je onderzoeksonderwerp hebt gekozen, voor wie het onderzoek is bedoeld (doelgroep) en wat je ervaringen waren tijdens het schrijven. Ook is het voorwoord de plek om mensen te bedanken die je met je onderzoek hebben geholpen.
Kies een onderwerp
Kies een onderwerp dat je leuk en interessant vindt, zoals een hobby een dier of het oog. Begin op tijd, de voorbereiding van een spreekbeurt is erg belangrijk en hier moet je ruim van te voren mee beginnen.
Tips bij het bedenken van een onderwerp
Hak snel samen een knoop door. Op deze manier blijf je tijdig gemotiveerd en kun je snel verder met onderzoek doen en schrijven. Oriënteer je eerst op wat er van je verwacht wordt en ga dan pas nadenken over wat dan wellicht een geschikt onderwerp zou kunnen zijn.
In de zin 'Piet eet een appel' is 'Piet' het onderwerp. Hij is immers degene die de appel eet. Het onderwerp van een zin is vaak een persoon, maar het kan ook een ding zijn.
Het onderwerp moet je kunnen omschrijven in één of slechts een paar woorden. Het is waar de tekst over gaat. Als er naar het onderwerp wordt gevraagd moet je nooit antwoord geven in de vorm van een zin. De hoofdgedachte van een tekst is het belangrijkste wat de schrijver zegt in één zin.
Wat is het onderwerp? Het onderwerp van de zin vertelt wie of wat iets doet, is of ondergaat. Het wordt ook wel 'subject' genoemd. Soms bestaat een onderwerp uit één woord, maar soms ook uit meerdere woorden.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet iets.
Mij (of me) is de voorwerpsvorm.
Die vorm wordt bijvoorbeeld gebruikt als het voornaamwoord de functie van lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp vervult of na een voorzetsel staat.
Natuurlijk komen niet al die zinsdelen samen in één zin voor. Wel heeft vrijwel elke zin (behalve een elliptische zin) een onderwerp en een gezegde. 'Ik slaap' bestaat uit een onderwerp (ik) en een gezegde (slaap).
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
Sleutelwoorden zijn de belangrijkste woorden uit een zin of tekst. Ze hebben altijd te maken met het onderwerp van de tekst.
De hoofdgedachte geeft antwoord op de vraag: 'Wat is het onderwerp en wat wordt er over het onderwerp gezegd?'. Vaak kan de hoofdgedachte in één zin worden weergeven. Vaak staat de hoofdgedachte in de inleiding óf in het slot van een tekst.
Gebruik van er
Dit kan zijn als verwijswoord of als onderwerp. Eigenlijk betekent 'er' hetzelfde als 'daar'. Het is eigenlijk een verzwakte vorm van dit woord. Wanneer 'er' als plaatsaanduiding wordt gebruikt, verwijst het naar een plaats waarvan je weet over welke plaats het gaat.
Hoe herken je kernwoorden? vetgedrukt vetgedrukt in een kader in een kader groter gedrukt in een samenvatting door aandachtig te lezen ook kernwoorden moet je nauwkeurig kennen. Leer de kern. De kern moet je altijd nauwkeurig kennen, dus met de juiste woorden en heel volledig.
De kernzin van een alinea is de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat. Vaak is de eerste zin van de alinea de kernzin, maar ook de tweede zin of de laatste zin van de alinea kan kernzin zijn. Een enkele keer staat de kernzin in het midden van de alinea.
Wat zijn kernwoorden? Hoewel de Nederlandse taal ten minste 250.000 woorden telt, gebruiken we maar zo'n 200 woorden voor 80% van wat we dagelijks zeggen. Deze woorden noemen we de kernwoorden.
Incongruentie betekent niet gelijk of niet passend. Dat wil zeggen dat het getal (ev/mv) van het onderwerp en de persoonsvorm niet gelijk zijn. Dit komt vaak voor bij onderwerpen die voor ons gevoel meervoud zijn, maar taalkundig enkelvoud.
Hoe vind je het onderwerp? Door de vraag te stellen: wie of wat + persoonsvorm? Wie of wat heeft? De jongen heeft.
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord.
Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden. De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
Het voltooid deelwoord (volt.
Een werkwoord kan ook een voltooid deelwoord zijn. Dat is een woord dat vertelt wat er eerder gebeurd is. Een voltooid deelwoord staat meestal ergens achteraan in de zin. Het eindigt altijd op een -t, een -d of op -en.
Een zinsdeel kan uit één woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden. Je kind kan bij redekundig ontleden te maken krijgen met de volgende zinsdelen: persoonsvorm, gezegde, onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepalingen en bijvoeglijke bepalingen.
Zinsdelen zijn woorden of woordgroepjes binnen de zin die bij elkaar horen. Een zinsdeel kan uit 1 woord bestaan, maar ook uit meerdere woorden. Als je de volgorde van de zin verandert, blijven die woordgroepen altijd bij elkaar.
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij de naam te noemen: ik, jou, zij, hen, hem, etc. De vorm hangt af van: de 'persoon': Als we over onszelf praten, gebruiken we de eerste persoon.