Nu is de verleden tijd bakte, maar het deelwoord is gebakken gebleven, behalve in één bijzondere betekenis. Wanneer men namelijk het werkwoord bakken gebruikt in de betekenis: zakken voor een examen, is het verleden deelwoord opeens gebakt.
Kijk maar eens naar 'bakken'. Aan het voltooid deelwoord 'gebakken' kun je zien dat 'bakken' oorspronkelijk een sterk werkwoord was. Bij zwakke werkwoorden eindigt het voltooid deelwoord immers op -d of -t. En toch is de verleden tijd van 'bakken' zwak: 'bakte'.
Nu is de verleden tijd bakte, maar het deelwoord is gebakken gebleven, behalve in één bijzondere betekenis. Wanneer men namelijk het werkwoord bakken gebruikt in de betekenis: zakken voor een examen, is het verleden deelwoord opeens gebakt.
Het voltooid deelwoord is een vorm van het werkwoord. Voltooide deelwoorden maken deel uit van samengestelde werkwoordstijden. De voltooide tijd wordt gevormd door de persoonsvorm van het hulpwerkwoord hebben of zijn en het voltooid deelwoord van het hoofdwerkwoord.
Voltooid deelwoord
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen. Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
Onze Taal on Twitter: "@jafa82 'Opgestijfd' lijkt beter, maar de woordenboeken zijn het er niet zo met elkaar over eens; 'opgesteven' komt ook voor." / Twitter.
Bij sterke werkwoorden (in de Algemene Nederlandse Spraakkunst 'onregelmatige werkwoorden' genoemd) verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lopen - liep - gelopen, wijzen - wees - gewezen, helpen - hielp - geholpen.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Het Nederlands kent van oudsher twee types werkwoordvervoegingen: het sterke type (lopen, liep, gelopen) en het zwakke type (wandelen, wandelde, gewandeld). Daarnaast hebben een aantal werkwoorden een onregelmatige vervoeging: ze zijn niet van oorsprong sterk, maar ze hebben ook geen regelmatige zwakke vervoeging.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
Durven wordt weleens onregelmatig vervoegd, maar dorst* is verouderd en dierf* is geen standaardtaal.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
Bij een zin met hij, zij, men, het of een zelfstandig naamwoord is wordt altijd met een t. Hij wordt naar school gebracht. Wordt hij naar school gebracht? Ook bij u is wordt altijd met een t.
Werkwoorden die veel gebruikt worden hebben een betekenis waar veel behoefte aan is. Dat verklaart ook waarom sterke werkwoorden ook veel synoniemen en varianten hebben. Er is wel aangetoond dat sommige werkwoorden nog steeds onregelmatig kunnen worden.
Meestal weet je of de verleden tijd van een regelmatig werkwoord met -de(n) of -te(n) wordt geschreven en dan weet je dus ook of het voltooid deelwoord op -d of -t eindigt. Uiteraard kun je ook 't kofschip (x) gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.
Hoewel 'dorst' als de verleden tijd van 'durven' tegenwoordig vaak als dialectwoord wordt gezien, bijvoorbeeld in het West-Fries ('ik dorst het niet aan'), is het eigenlijk de oorspronkelijke vervoeging.
hing (verl. tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gehangen (volt.
durven. durf, durft. durfde, durfden (❌ dierf, dierven) gedurfd, gedurfde.
Vormen Top
ik werk, hij werkt, wij werken enz. ik werkte, hij werkte, wij werkten enz.