De present simple is een werkwoordstijd in het Engels die wordt gebruikt om te spreken over feiten, gewoontes en gebeurtenissen die regelmatig voorkomen of gepland zijn in de toekomst. In het Nederlands staat de present simple bekend als de onvoltooid tegenwoordige tijd.
We gebruiken de present simple als we het hebben over:- feiten,- gewoonten,- en dingen die we met regelmaat doen.
In de simple present begint een vraag vaak met do of does.Bij he, she en it gebruik je does.Bij I, you, we en they gebruik je do.Na do of does volgt altijd het hele werkwoord.
De present simple is de Engelse term voor de tegenwoordige tijd, bijvoorbeeld 'ik tover'. Die tijd heeft bijna altijd eenvoudigweg dezelfde vorm als de infinitief, behalve bij de derde persoon enkelvoud (he/she/it), waar er een -s wordt toegevoegd.
De present simple (tegenwoordige tijd) gebruik je voor acties die in het heden plaatsvinden, zoals permanente situaties, gewoontes en feiten. De present continuous (progressieve vorm van de tegenwoordige tijd) gebruik je niet voor permanente situaties, maar voor situaties/acties die nu bezig zijn.
De Present Simple is de Engelse term voor de tegenwoordige tijd. Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten of regelmatigheden.
We gebruiken de present simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden.We gebruiken de present continuous als het in het NU plaatsvindt. We gebruiken de past simple als we het hebben over feiten, gewoonten en regelmatigheden in het verleden.
Je gebruikt de past simple om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en ook al afgelopen is. Je kunt bijvoorbeeld zeggen: “I went to the stores yesterday.”. Je bent in dat geval gisteren naar de winkel gegaan en die activiteit is ook gisteren afgelopen. In dat geval gebruik je dus de past simple.
Om de Future Simple te vormen, kan je alvast deze basisregel volgen. Neem het onderwerp + will + de infinitief van het werkwoord. Je kan will ook vervangen door 'shall'.
In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt.
Let op Voor ontkennende constructies in de present simple gebruik je de infinitief, ongeacht het onderwerp. Zo krijgt de derde persoon enkelvoud ook geen “s” meer, omdat de “do” of “does” van de ontkenning de persoonsvorm is. The clock doesn't works. The clock doesn't work.
Je vormt de Past Simple door de stam van een werkwoord te pakken en daar –ed aan vast te plakken. De Past Simple van 'to work' is dus de stam (work) met –ed erachter 𡪠worked.
Past simple: I worked at the office yesterday.She worked on her project all weekend.They worked on the farm for many years.
verschil 1 de naam verschil 2 Ook de present simple en de present perfect worden soms verward. Het grootste verschil tussen is dat de present simple uitsluitend gaat over het nu is en de present perfect duidt op een link tussen heden en verleden. De present simple gebruik je om de tegenwoordige tijd uit te drukken.
Aantekeningen bij de simple present, derde persoon enkelvoud
In de derde persoon enkelvoud eindigt het werkwoord altijd op -s: he wants, she needs, he gives, she thinks. Ontkennende en vragende vormen gebruiken DOES (= de derde persoon van het hulpwerkwoord 'DO') + de infinitief van het werkwoord. He wants ice cream.
In het Nederlands heet de futur simple de onvoltooid toekomende tijd. In deze vorm zeg je dat je iets zal doen, bijvoorbeeld: “Ik zal de futur simple uitleggen.”
Je gebruikt to be going to + hele werkwoord als: - iemand een voorspelling doet en er bewijs is.- iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat al vaststaat / eerder is afgesproken.
vorm. be (am/are/is) + going to + heel werkwoord (I am going to get back to work.)
De verleden tijd noemen we in de Engelse taal de past simple.
Om de past continuous te vervoegen, gebruiken we een vorm van to be (was/were) + de stam van het werkwoord en voegen we hieraan -ing toe. Voorbeeld: I was watching TV when you called. Ik keek tv toen je belde.
Om de negative van de simple past te vormen, neem je je personal pronoun of persoonlijk voornaamwoord + de simple past van het werkwoord 'to do' en dat is 'did' + het woord 'not' + de bare infinitive (naakte infinitief, dat is het werkwoord zonder -ing op het einde).
De past simple is de meeste simpele vorm en de past continuous gebruik je als wilt aangeven dat je iets in het verleden een tijdje deed. Signaalwoorden voor de past simple zijn bijvoorbeeld: yesterday, last week, last year, three days ago, a long time ago, in 1989, etc.
De Present Continuous bestaat uit twee delen: een vorm van 'to be' (am/is/are) + een werkwoord met –ing erachter. De Present Continuous van 'to play' is dus: I am / He is / We are playing. Let op! In sommige gevallen moet je er een letter afhalen (bijv. have 𡪠having) of extra bij doen (bijv.
Om de present continuous te maken heb je altijd 2 werkwoorden nodig. Namelijk een vervoeging van to be + werkwoord met -ing erachter. - I am reading the newspaper right now. - He is laughing at me at the moment.