De middeleeuwse slimme theoreticus Guido van Arezzo (circa 999 - 1050) was de eerste die speciaal voor het zangonderwijs hiervoor een systeem van toonnamen ontwikkelde en dit is grotendeels het Do-Re-Mi-Fa-So-La-Ti wat we nu nog steeds gebruiken.
Do-re-mi kan verwijzen naar: De toonladder - de prototypische Majeurtoonsoort, in het systeem van Guido van Arezzo de Guidonische lettergrepen - een systeem van Guido van Arezzo Doremi (tijdschrift) [..]
Deze uitvinding is te danken aan Guido van Arezzo. Hij voerde het hexachord in met de Guidonische lettergrepen: ut – re – mi – fa – sol – la. Deze lettergrepen komen van de beginlettergrepen van een hymne waarvan de eerste noot van iedere regel steeds een toon hoger begint.
Het tweede wordt o.a. in België en Frankrijk gebruikt. Bovenstaande kun je ook gebruiken om te vertalen, want C = Do, D = Re enz.
Een toonladder is een opeenvolging van in toonhoogte stijgende of dalende tonen, meestal bestaande uit de diatonische tonen van een octaaf. Een toonladder vormt het basismateriaal van een muziekstuk. Sommige toonladders, bijvoorbeeld de melodische mineurladder, bestaan stijgend uit iets andere tonen dan dalend.
C-majeur, C grote terts of C-groot (afkorting: C) is de majeur toonsoort met als grondtoon c. C-majeur is tevens de naam van het akkoord op de eerste trap van de C-toonaard.
Hoewel de "si" dus niet fout is, wordt "ti" tegenwoordig over het algemeen meer als correct gezien.
Waar komt de G-sleutel vandaan? Het teken voor de G-sleutel heeft zich ontwikkeld uit de letter G. De 'buik' van de G omcirkelt de tweede lijn waarop de toon g genoteerd is. In oude handschriften komen verschillende grafische varianten van de G-sleutel voor.
Zelfstandig naamwoord. (muziek) teken dat vooraan een notenbalk staat om aan te geven waar de sol ligt (de toon sol is de vijfde toon van een toonladder die begint met "do".)
Een van de twee meest belangrijke sleutels is de G-sleutel. De sleutel is een teken/symbool dat altijd vooraan de notenbalk staat. Deze geeft, de naam zegt het al, de stamtoon G aan (boven de centrale C). De 'buik' van de G-sleutel krult om de tweede lijn van de notenbalk heen.
C , ook do genoemd, is de naam van een van de stamtonen en de grondtoon van de toonladder in C-majeur (Do groot). In de westerse muziek wordt met de do meestal gerefereerd aan de centrale do of C4 (eengestreept octaaf).
Je kunt noten weergeven op een notenbalk met een F sleutel die hoger zijn dan de centrale C. En soms worden noten op een notenbalk met F sleutel gespeeld met de rechterhand. De hoogste noot op de bovenste lijn is de A die vlak onder de centrale C ligt op het pianoklavier (een kleine terts onder de centrale C).
Die 7 verschillende notennamen zijn de eerste 7 letters uit het alfabet: A – B – C – D – E – F – G. En als je deze alle 7 hebt gehad begin je gewoon weer opnieuw: A – B – C – D – E – F – G – A – B – C – D – E – F – G enz.
Een majeur en mineur toonladder
Er zijn twee verschillende toonladders die veel gebruikt worden, namelijk de majeur en de mineur toonladder. Beide toonladders bestaan uit zeven verschillende noten.
De C-sleutel is een teken aan het begin van de notenbalk dat de toonhoogte van de genoteerde noten bepaalt. De noot op de lijn die door het midden van de sleutel loopt is de toon c.
De G-sleutel is voor hoge tonen. De F-sleutel wordt gebruikt voor lage tonen. De twee puntjes geven aan waar de noot F ligt, namelijk op de lijn tussen de twee puntjes.
De c-sleutel is een gestileerde letter C. Op de lijn die door het midden van deze sleutel loopt wordt de eengestreepte c (c´) of do genoteerd.
De Cis is een met een halve toonafstand verhoogde stamtoon C. In de gelijkzwevende stemming is het dezelfde toon als de Des (D♭), een met een halve toon verlaagde D. De Cis wordt geschreven als C♯ of in eenvoudige typografie als C#.
Er passen dus in totaal elf noten op de notenbalk. Vijf op de lijnen, en zes tussen de lijnen. De onderste noot van de notenbalk 'hangt' onder aan de notenbalk en de bovenste noot 'ligt' boven op de notenbalk.
Bas (zangstem), piano (vooral de linkerhand), orgel, trombone, cello, eufonium, fagot, contrabas (octaaf hoger genoteerd), basgitaar, tuba, (hoorn), bastrompet, pauk, sousafoon basblokfluit... Zie de categorie F clef van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Het interval tussen de eerste en de achtste toon in een toonladder heet een octaaf. Het woord octaaf is afkomstig van het Griekse woord okta, dat acht betekent. De twee noten waartussen een octaaf klinkt hebben dezelfde naam; een octaaf klinkt bijvoorbeeld tussen een a en de eerstvolgende a daarboven of -onder.
De F (ook wel fa genoemd) is een toon die een halve toonsafstand hoger ligt dan de E en een hele toonsafstand lager dan de G. Als de toon zich in een laag octaaf bevindt, wordt de naam in het Nederlands met een hoofdletter geschreven (F), in een hoger octaaf schrijft men f, al dan niet met toegevoegd teken.
De Bes wordt ook geschreven als B♭. De Duitse muziektheorie hanteert voor de B de benaming H en voor de Bes de benaming B.
Heb je één kruis in de kantlijn en is de laagste toon aan het einde een G, dan is de toonsoort G majeur. Is het een E, dan is de toonsoort e mineur. Je kan het ook anders doen: is het laatste akkoord een majeur-akkoord, dan is de toonsoort G majeur. Eindigt het in een mineur-akkoord, dan is de toonsoort e mineur.