De celwand bestaat uit structurele koolhydraten: ze geven structuur en stevigheid aan de plant. Een celwand is opgebouwd uit een middenlamel (bevat met name pectine), een primaire celwand (bevat met name cellulose en hemicellulose) en eventueel een secundaire celwand (bevat met name lignine (houtstof) en evt.
Een plantaardige cel is een cel zoals die bij planten en algen voorkomt. Zo'n cel bestaat van buiten naar binnen uit een celwand, een membraan, een laagje cytoplasma en een vacuole: de grote, centrale ruimte die gevuld is met water en opgeloste stoffen.
Een cel bestaat uit een plasmamembraan met daarin verschillende organellen. Organellen zijn kleine orgaantjes met allemaal een eigen functie. We hebben organellen zoals de celkern (nucleus), mitochondriën, ribosomen, het endoplasmatisch reticulum, het golgi apparaat, lysosomen en het cytoskelet.
Plantaardige cellen kunnen (afhankelijk van welk deel van de plant ze zijn) bladgroenkorrels, kleurstofkorrels en zetmeelkorrels hebben. Verder hebben dierlijkeen plantaardige cellen wel beiden een celmembraan en cytoplasma.
De celwand laat water met opgeloste stoffen door, celwanden zijn doorlaatbaar, dit noemen we permeabel. Celmembranen zijn selectief-permeabel, het celmembraan kan regelen welke stoffen er doorgelaten worden. Als plantaardige cellen in zout water doet dan is er sprake van plasmolyse.
De celwand is volledig permeabel voor kleinere moleculen met een grootte van 30-60 kDa.Het membraan is selectief permeabel en controleert de beweging van de substantie in en uit de cel . Functies omvatten bescherming tegen de externe omgeving.
De celwand bestaat uit structurele koolhydraten: ze geven structuur en stevigheid aan de plant. Een celwand is opgebouwd uit een middenlamel (bevat met name pectine), een primaire celwand (bevat met name cellulose en hemicellulose) en eventueel een secundaire celwand (bevat met name lignine (houtstof) en evt.
Dierlijke cellen zijn gemakkelijk te herkennen omdat ze geen celwand hebben. Een cel zonder celwand is dus altijd dierlijk. Plantencellen zijn de enigen met bladgroenkorrels , dus zie je die groene stipjes in je cel, dan weet je al dat je met een plant te maken hebt.
Zenuwcellen: de zenuwcellen geleiden elektrische impulsen. Kraakbeencellen: deze cellen zorgen voor flexibiliteit en stevigheid in het kraakbeen. Botcellen: de botcellen zorgen voor stevigheid. Dwarsgestreepte spiercellen: deze cellen zorgen voor de beweging in de skeletspieren.
De naamgeving van de meeste algen heeft te maken met hun uiterlijk of hun opbouw. Sommige algensoorten hebben bijvoorbeeld een celwand van silicium, ofwel kiezel. Deze soorten worden dan ook kiezelalgen genoemd.
Net als bij dierlijke cellen vind je bij plantencellen de onderdelen cytoplasma, celkern en celmembraan. Plantencellen hebben ook een celwand, een vacuole en plastiden.
Peroxisomen zijn kleine blaasjes, die voor verschillende stofwisselingsprocessen in de cel belangrijk zijn. Eén cel kan enkele honderden peroxisomen bevatten. Een dun enkel membraan scheidt de inhoud van een peroxisoom van de rest van de cel.
In de chloroplasten vindt de fotosynthese plaats. Voor deze functie bevatten chloroplasten onder meer chlorofyl, een groen pigment dat licht opvangt. Zonder chloroplast in een cel, kan er dus ook geen fotosynthese plaats vinden!
Alle cellen van alle organismen hebben een cytoplasma, celmembraan en chromosomen. Het cytoplasma (celvloeistof) is waar stoffen van de ene plaats naar de andere plaats gaan in de cel. Het celmembraan is het buitenste randje van het cytoplasma. Alles wat de cel op- en afneemt gaat door het celmembraan.
Een levende plantaardige cel bestaat van buiten naar binnen uit een dunne of dikkere celwand, een celmembraan, een dun laagje cytoplasma, en een grote vacuole (centrale ruimte die gevuld is met water en opgeloste stoffen). In het cytoplasma kunnen zich diverse typen organellen bevinden, zoals chloroplasten.
Een dierlijke cel heeft net zoals een plantaardige cel ook cytoplasma, een kern en een celmembraan. Als je een dierlijke cel vergelijkt met een plantaardige cel, zie je dat er ook verschillen zijn. Een dierlijke cel heeft geen plasticiden, geen grote vacuolen en ze hebben geen celwand.
Organismen die in elke cel DNA binnen een kernmembraan hebben. Schimmels, planten en dieren zijn eukaryoot en hebben dus een celkern.
Cytoplasma of celvocht
In de cel bevindt zich een vloeistof, cytoplasma genoemd, waarin alle celonderdelen liggen. Het cytoplasma is een waterige oplossing van eiwitten, mineralen en suikers, die het inwendige van de cel beschermt.
De celwand in de plantaardige cel vormt een extra laagje om het celmembraan. De celwand bestaat uit de taaie stof cellulose en geeft hiermee veel stevigheid aan de cel. Dit zorgt er dan ook voor dat een plantaardige cel steviger is dan een dierlijke cel.
de archea zijn eencellige organismen die GEEN kern hebben en de bacteriën zijn eencellige organismen die WEL een kern hebben!
Een spermacel is de kleinste cel van het menselijk lichaam, ongeveer 0,005 mm. Een eicel is de grootste cel die we kennen van het menselijk lichaam (op de zenuwcellen na). Deze is ongeveer 0,2 mm groot en daarom zichtbaar met het blote oog. Een eicel is dus ongeveer 60.000 keer groter dan een spermacel.
Dieren (waaronder de mens) hebben geen celwanden. Alle organismen behalve de dieren hebben een celwand. Bacteriën, schimmels en planten hebben wel celwanden om hun cellen. De celwand is er alleen voor versteviging van de cel.
Vrijwel alle cellen hebben een primaire celwand. Na de deling van de celkern wordt allereerst de celplaat gevormd.
De chemische aaneenschakeling van aminozuren tot allerlei soorten eiwitten vindt plaats in ribosomen, organellen die zich in het cytoplasma van de eukaryote cel bevinden. Er zijn duizenden ribosomen per cel, in een (prokaryote) bacterie kan zelfs de helft van alle droge stof bestaan uit ribosomen.