Werkwoord "zweven" - Nederlandse werkwoorden - bab.la werkwoordenvervoeger.
in evenwicht zijn. zichzelf drijvend voortbewegen. heen en weer laten gaan.
zweven: de stam is zweef, hetgeen eindigt op een f, en dan zou je het foutieve zweefte krijgen i.p.v. zweefde.
Met dit werkblad oefen je met zwakke en sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd, de verleden tijd en de voltooide tijd. Sterke werkwoorden veranderen van klank als ze van tijd veranderen. Zwakke werkwoorden veranderen niet van klank als ze van tijd veranderen.
De belangrijkste tegenwoordige tijden zijn de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t. of presens) en de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t. of perfectum). ik werk (o.t.t.) - ik heb gewerkt (v.t.t.) ik kom (o.t.t.) - ik ben gekomen (v.t.t.)
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Woorden die eindigen op -f, veranderen vaak als je het woord langer maakt. Bijvoorbeeld: een boef, twee boeven. Staat de -f voor een lange klank of een tweetekenklank? Dan verandert de -f in een -v.
Wat is het voltooid deelwoord van erven? Dat is geërfd en niet georven. Je leest wel eens georven, maar dat is niet juist. Volgens Van Dale is georven onjuist en enigszins bekakt taalgebruik.
Een voorwerp drijft in een vloeistof als de dichtheid van de vloeistof groter is dan de dichtheid van het voorwerp. Als de dichtheid van het voorwerp groter is dan die van de vloeistof, dan zal het voorwerp zinken. Als de dichtheden precies gelijk zijn, zal het voorwerp zweven.
Voorwerpen met een kleinere dichtheid dan de vloeistof waarin ze liggen, zullen blijven drijven. Voorwerpen met een groter dichtheid dan de vloeistof waarin ze liggen, zullen zinken. Als de dichtheid van een voorwerp net zo groot is als die van de vloeistof waarin het ligt, zal het voorwerp drijven.
op het oppervlakte van een vloeistof (voornamelijk water) rusten. iets of iemand voor zich uit doen bewegen.
De zachte medeklinkers v en z veranderen in de harde f en s.
Een Nederlands woord eindigt nooit op de zachte medeklinkers z of v. In plaats daarvan gebruiken we hun harde tegenhangers s en f.
Opslagmedium dat in de computer is ingebouwd en waarop gegevens worden bewaard. Wordt ook wel een harde schijf genoemd. Een vaste schijf heeft een grote opslagruimte nodig, omdat deze alle belangrijke gegevens bevat die nodig zijn om met de computer te kunnen werken.
fel – wel – vel: er is geen verschil in mondbeeld. Het woord kan alleen herkend worden in combinatie met andere woorden: De zon schijnt fel. Dat weet je wel.
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.
Voltooid deelwoord
Een zwak werkwoord is te zwak om van klank te veranderen. Een sterk werkwoord is sterk genoeg om van klank te veranderen.
Deze werkwoorden krijgen in de verleden tijd achter de ik-vorm de uitgang -te(n) of -de(n) en het voltooid deelwoord eindigt op t of d. Voorbeelden van zwakke werkwoorden zijn: werken – werkte – gewerkt. spelen – speelde – gespeeld.
Als we de regel van 't kofschip op beloven toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd. De stam is immers [beloov]. Het voltooid deelwoord van beloven is beloofd, maar de persoonsvorm van de tweede en derde persoon enkelvoud is belooft.
Ze zijn onregelmatig als klinkers of medeklinkers veranderen, waardoor er een aparte stam voor de verleden tijd is (denk - dacht, ga - ging, eet - at). Voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) zijn: ik werkte, jij dacht, hij ging, wij wandelden, jullie aten, zij droomden.
In het Nederlands heb je acht verschillende tijden: vier daarvan zijn onvoltooid en vier daarvan zijn voltooid.
Stap 1: Kijk naar de tijd waarin de persoonsvorm staat: t.t.: tegenwoordige tijd. v.t.: verleden tijd.