Het zijn werkwoorden waarvan de ik-vorm op een d eindigt, voorafgegaan door een tweeklank: uitglijden: glijd niet uit, glij niet uit. houden: houd je vast, hou je vast. rijden: rijd voorzichtig, rij voorzichtig.
'Zij is directeur geweest'. Deze zin heeft twee werkwoorden: 'is' en 'geweest'. Het belangrijkste werkwoord is 'geweest', dat is een koppelwerkwoord van 'zijn'. Het werkwoord 'is' is in deze zin dus een hulpwerkwoord en het naamwoordelijk gezegde: is directeur geweest.
Ten eerste zijn werkwoorden dingen die je kunt doen, zoals: fietsen, lopen en spelen. Ten tweede, bij werkwoorden gebeurt er iets, zoals: sneeuwen, hagelen en waaien. Ten derde, bij werkwoorden is iemand iets, zoals: zijn, worden en lijken. Tot slot, werkwoorden kunnen veranderen in de zin.
De indicatief of aantonende wijs is een van de vier 'wijzen' die Nederlandse werkwoorden kunnen aannemen. De andere drie zijn de infinitief (of onbepaalde wijs), de aanvoegende wijs (conjunctief) en de gebiedende wijs (imperatief).
(grammatica) een vervoeging van een werkwoord. De woorden ga, gaat, ging en gegaan zijn voorbeelden van een werkwoordsvorm.
De stam van werkwoorden als doen, gaan, staan, slaan, zien (en samengestelde of afgeleide werkwoorden als uitdoen, begaan) vinden we door alleen de n weg te laten.
Werkwoord "worden" - Nederlandse werkwoorden - bab.la werkwoordenvervoeger.
Het werkwoord zijn is eigenlijk een heel apart geval. Zo zijn bijvoorbeeld de eerste, tweede en derde persoon onvoltooid tegenwoordige tijd respectievelijk ben, bent en is. Het lijkt hier alsof er een heel ander woord wordt gebruikt, maar het is wel degelijk een vervoeging van het werkwoord zijn.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Wijs of modus is een grammaticale categorie waarmee de relatie wordt aangegeven tussen een werkwoord en de werkelijkheid. In veel talen komt wijs tot uitdrukking in de morfologie, meer bepaald de vervoeging van de werkwoorden.
Bij de vervoeging van het werkwoord 'hebben' gelden geen duidelijke regels. Je moet uit je hoofd leren hoe je dit werkwoord vervoegt. Met Slimleren kun je op een leuke manier thuis extra oefenen met de vakken waar jij moeite mee hebt. Zo ben je beter voorbereid en heb je nooit meer stress voor toetsen.
Een hoofdwerkwoord (of: zelfstandig werkwoord) is het werkwoord dat de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt. In de tegenwoordige en de verleden tijd wordt het hoofdwerkwoord dikwijls uitgedrukt door de persoonsvorm: (1) Hij loopt van hot naar her.
Voor het enkelvoud zijn wilde en wou allebei correcte verledentijdsvormen. Voor het meervoud is wilden de correcte verledentijdsvorm. In de spreektaal wordt voor het meervoud weleens wouden of wouen gebruikt, maar in verzorgd taalgebruik kunt u die vormen beter vermijden.
Werkwoord. Ik wees. Jij wees. Hij, zij, het wees.
werkwoord dat bij de vervoeging in de verleden tijd en/of de vorming van het voltooid deelwoord een klinkerwisseling* (soms ook medeklinkerwisseling) vertoont. Voorbeeld: eten - at - gegeten; kopen - kocht - gekocht.
snellen werkwoord (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
Sterke werkwoorden veranderen meer in de verleden tijd: die heeft andere klinkers en/of medeklinkers dan de tegenwoordige tijd. Het voltooid deelwoord eindigt op -en. Voorbeelden van sterke werkwoorden zijn: lopen – liep – gelopen.
Uitleg dt-fouten in de tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).