Er zijn acht soorten voornaamwoorden: persoonlijk voornaamwoord (pronomen personale): ik, mij, zij, jullie, het, 'm. bezittelijk voornaamwoord (possessief pronomen): mijn, jouw, d'r, onze. aanwijzend voornaamwoord (demonstratief pronomen): deze, die, dit, dat, zo'n.
Een persoonlijk voornaamwoord kan inderdaad naar personen verwijzen, maar het is niet zo dat het alleen maar naar personen verwijst. Deze woordsoort kan namelijk ook verwijzen naar dieren of dingen. Voorbeelden van persoonlijke voornaamwoorden zijn: 'jij', 'jou', 'het' en 'u'.
Mij is een persoonlijk voornaamwoord. Mij kan worden vervangen door een ander persoonlijk voornaamwoord, bijvoorbeeld door hem.
Een persoonlijk voornaamwoord verwijst naar iemand, zoals ik, jij, hij, jullie etc.Maar het kan ook naar iets verwijzen, zoals het. Welk persoonlijk voornaamwoord je kiest, hangt af van de persoon (eerste, tweede of derde persoon) en het getal (enkelvoud of meervoud).
Het persoonlijk voornaamwoord staat op de plaats van het zelfstandige naamwoord dat het vervangt. Ook bij begrijpend lezen is het handig om te weten wat persoonlijke voornaamwoorden zijn. Voorbeelden zijn: ik, jij, zij en het.
Om naar een vrouwelijke persoon te verwijzen, zijn de persoonlijke voornaamwoorden haar en ze allebei correct als lijdend voorwerp.
Tegenwoordig wordt u niet meer als derde persoon beschouwd maar als tweede persoon enkelvoud, net als jij/je. U wordt dan gecombineerd met de persoonsvorm van de tweede persoon: u hebt. U hebt is dus vergelijkbaar met jij hebt. Bij de keuze tussen u hebt en u heeft kunt u uw eigen voorkeur volgen.
Iemand is een voornaamwoord, dat soms als zelfstandig naamwoord gebruikt wordt. Het gaat dan om combinaties met een bijvoeglijk naamwoord.
Als het voornaamwoord de functie van onderwerp vervult, is ik de correcte vorm.Als het om een lijdend of meewerkend voorwerp gaat, is mij correct. Die dubbele analyse is bijvoorbeeld mogelijk bij werkwoorden die een oordeel of waardering uitdrukken (zoals vinden, appreciëren, achten).
Me en mijn zijn allebei voornaamwoorden; woorden waarmee je naar personen kunt verwijzen. Van deze voornaamwoorden bestaan in de spreektaal altijd twee varianten: de zogenoemde 'volle' en 'gereduceerde' vormen. Volle vormen zijn bijvoorbeeld mij, wij en mijn, gereduceerde vormen zijn me en we.
Bezittelijke voornaamwoorden geven aan dat er een bepaalde relatie is tussen een persoon, dier, ding of instantie en een zelfstandig naamwoord. In mijn fiets is iemand bijvoorbeeld eigenaar van een fiets. In jouw tekening kan jouw verwijzen naar de maker van de tekening.
Een wederkerig voornaamwoord is een woord dat uitdrukt dat twee personen een wederzijdse relatie hebben of handeling uitvoeren. Er zijn slechts drie wederkerige voornaamwoorden: 'elkaar', 'mekaar' en 'elkander'.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als hun, haar, zijn, mijn, jouw en ons. Ze geven een bezitsrelatie aan tussen een persoon en een zelfstandig naamwoord.
De persoonsvorm is een vervoegde vorm van het werkwoord. Het is de werkwoordsvorm die hoort bij het onderwerp van de zin. De persoonsvorm hoort bij het onderwerp van de zin, en past zich ook aan het onderwerp aan. Als het onderwerp bijvoorbeeld een enkelvoud is, zoals hij, dan is de persoonsvorm dat ook: hij loopt.
de vervoegde vorm van een werkwoord in een zin. Deze vorm wordt gekenmerkt door een persoon (eerste, tweede, derde), een getal (enkelvoud of meervoud) en een tijd (bijvoorbeeld tegenwoordige of verleden tijd). Voorbeeld: zit of zat in Jeroen zit/zat aan de computer.
Alles en iedereen zijn onafhankelijke voornaamwoorden: ze staan nooit voor een zelfstandig naamwoord.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen. Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud).
Hij/ zij is derde persoon, de tweede persoon is de jij-vorm.
Het voornaamwoord men wordt alleen gebruikt als onderwerp van een zin (gecombineerd met een enkelvoudige persoonsvorm) en behoort voornamelijk tot formele taal. Het stelt de door het gezegde uitgedrukte werking centraal en duidt alleen vaag aan dat die werking verricht of ondergaan wordt door personen.
De meeste bijvoeglijk gebruikte bezittelijke voornaamwoorden hebben een volle vorm (mijn, jouw, zijn, haar) en een gereduceerde vorm (m'n, je, z'n, 'r).