De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.
De infinitief is in het Nederlands steeds gelijk aan de indicatief meervoud in de tegenwoordige tijd. Uitzondering: die indicatief is zijn, nooit wezen, bij het werkwoord waarvan de infinitief zijn of wezen is. Ook in het Duits geldt hier een uitzondering (infinitief sein, indicatief sind).
Een infinitief is hetzelfde als het hele werkwoord. Voorbeelden daarvan zijn 'maken', 'rennen', 'werken', 'koken' en 'denken'.
De infinitief - ook wel onbepaalde wijs genoemd - is grofweg gezegd het werkwoord zoals u het in een woordenboek zou opzoeken: onvervoegd. Dus de infinitief van competing is (to) compete en de infinitief van excused is (to) excuse.
' En de voltooide tijd van 'Ze gaat fietsen' is 'Ze is gaan fietsen' en niet 'Ze is gegaan fietsen. ' Dit wordt in de grammaticaboeken een 'vervangende infinitief' genoemd: de infinitief (moeten, gaan) vervangt het voltooid deelwoord dat je zou verwachten (gemoeten, gegaan).
Het is het werkwoord wat je ook in het woordenboek vindt, zonder enige verandering. Meestal eindigt het daarom op –en, en in sommige uitzonderingen op –n. Voorbeelden hiervan zijn zingen, vechten, huilen, bidden, lachen, werken, bewonderen en zo zijn er nog veel meer!
aan het + infinitief (=duratief)
Met de duratief zeg je dat iets aan de gang is.
zou(den) + infinitief in zowel de bijzin als de rompzin; De spreker voorspelt wat er zal gebeuren of hoe de houding (van hemzelf of anderen) zal zijn in een bepaalde situatie waarvan hij zich voorstelt dat die nu bestaat (daarbij in het midden latend of die ook werkelijk bestaat of ooit zal bestaan).
Ook de verleden tijd heeft die W-vormen: was/waren. Maar de tegenwoordige tijd, en die andere infinitief, gebruiken de vormen ben, bent, is en zijn (en regionaal ook nog zijt).
Als je van die uitspraak, of dat gevoel, een zin met een infinitief maakt, moet je hebben gebruiken, maar dan verlies je die irrealis-betekenis van de voltooid verleden tijd. Een infinitief heeft geen tijd: hebben is als infinitief noch een verleden noch een tegenwoordige tijd.
De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft. De meeste infinitieven eindigen op -en, sommige op -n. Voorbeelden: lopen, werken, bidden, eten, slapen, gaan, zien, doen, zijn. Infinitieven maken deel uit van het gezegde.
De infinitief of onbepaalde wijs is de onvervoegde (meest prille) vorm van een werkwoord, dus lopen en vallen en opstaan en niet liep, loopt, gelopen, valt, viel, staat op, stond op, opgestaan enzovoorts. Dit artikel valt onder het portaal Taal.
Voorbeelden infinitief
Hij wil morgen al gaan. Hij kan goed voetballen. Mijn broer moet morgen optreden.
'Zullen' is een modaal werkwoord.Je combineert 'zullen' dus met een infinitief.
2) Je gebruikt 'om te' + infinitief om extra informatie te geven over een noun of adjectief. ❏ Ik vind het altijd leuk om te sporten. ❏ Ik denk dat het te warm is om iets te doen. ❏ Wat lief van je om stroopwafels mee te nemen.
Het woord wezen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Zijn werkwoord plachten betekent 'gewoon, gewend zijn', een betekenis die vroeger en nog thans aan plegen, placht eigen is. De infinitief plachten moet wel gevormd zijn bij een als zwak preteritum op gevat plachten, maar heeft het op den duur in het Hollands toch blijkbaar niet kunnen bolwerken.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
Duration, ook wel duratie, is de gewogen gemiddelde looptijd van een verzameling vastrentende waarde en wordt gezien als een goede maatstaf voor rentegevoeligheid van obligaties.