In de meeste gevallen maak je de verleden tijd door simpelweg -ed achter het werkwoord te zetten. In sommige gevallen is er een extra verbindingsletter, zoals bij travel - travelled (Brits Engels). travelled by bus this morning. travelled by bus this morning.
De verleden tijd noemen we in de Engelse taal de past simple.
'to be' is het werkwoord 'zijn'. Dit werkwoord wordt, net als in het Nederlands, erg vaak gebruikt, zowel in de tegenwoordige als in de verleden tijd.
De meeste werkwoorden in het Engels zijn regelmatig: Je maakt de verleden tijd door simpelweg -ed achter het werkwoord te plakken (walk - walked). Als het werkwoord op een e eindigt, plak je er alleen -d achter (move - moved). Als het werkwoord op een y eindigt, vervang je de y door -ied (cry - cried).
In de verleden tijd geldt: ik-vorm + te, dus ontmoet + te. Veel taalmethodes zeggen dat de stam het werkwoord min "-en" is. Dat is niet altijd hetzelfde als de ik-vorm (hoeven: stam = hoev, ik-vorm = hoef; grazen: stam = graz, ik-vorm = graas).
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Has en have komen van hetzelfde werkwoord af: hebben, in het Engels to have. Je gebruikt has bij enkelvoud en have bij meervoud. Allebei in de tegenwoordige tijd!
Vorming present perfect simple
Je vormt deze tijd met een vorm van 'to have' (have/has) en met een voltooid deelwoord. 'Ik heb getoverd' in het Nederlands. Dat voltooid deelwoord vorm je door -ed aan de stam van een werkwoord toe te voegen.
Wat is juist: 'Zij paste de bal' of 'Zij passte de bal'? 'Zij passte de bal' is juist. De vervoeging van het werkwoord passen, in de betekenis 'de bal toespelen', is: passen - passt - passte - gepasst. Engelse werkwoorden kunnen op een dubbele medeklinker eindigen.
De present perfect maak je met has / have + voltooid deelwoord en gebruik je bij zinnen die: iets zeggen over een actie of gebeurtenis die permanent of van lange duur is; Bijvoorbeeld: “He has lived in London since 2002.” iets zeggen over het verleden wat nu nog van belang is.
De simple past tense wordt gebruikt om te spreken over een voltooide handeling op een moment in het verleden. De duur is niet belangrijk. Het moment van de handeling kan in een recent of een ver verleden liggen.
Je gebruikt de past perfect (had + voltooid deelwoord) wanneer je meerdere momenten in het verleden bespreekt. De past perfect gebruik je dan voor dat wat het langst geleden is en de past simple voor dat wat minder lang geleden heeft plaatsgevonden.
Het woord were is verleden tijd van to be. Het betekent was of waren. Ook kan were onderdeel zijn van de 'past continuous' werkwoordsvorm, wat uit twee delen bestaat: was/were + het werkwoord dat eindigt op -ing. De betekenis van were valt dan weg.
De present simple is de Engelse term voor de tegenwoordige tijd, bijvoorbeeld 'ik tover'. Die tijd heeft bijna altijd eenvoudigweg dezelfde vorm als de infinitief, behalve bij de derde persoon enkelvoud (he/she/it), waar er een -s wordt toegevoegd.
Een woord eindigt dus op dt als de ik-vorm op een d eindigt en de hoofdpersoon een extra t verdient, net als bij 'hij loopt'. Maar let op: 'je' erachter zegt niet alles! Veel mensen denken: als 'je' achter het werkwoord staat, krijgt het werkwoord geen t. Dat is niet altijd juist.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen. De vorm van de infinitief is onbepaald wat persoon, getal, tijd en wijs betreft.