Er zijn heel veel verwijswoorden. Een aantal voorbeelden: Ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij, me, mij, jou, hem, haar, ons, hen, hun, mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons. deze, die, dit, dat, wie, wat.
“Hun” kun je gebruiken als bezittelijk voornaamwoord. Dan verwijst het woord altijd naar meerdere personen. Als persoonlijk voornaamwoord kun je “hun” gebruiken wanneer je er een voorzetsel bij kunt bedenken, zoals aan, van of voor. Als er daadwerkelijk een voorzetsel staat, moet je “hen” gebruiken.
Verwijswoorden zijn woorden als: hem, haar, die, dit, deze, waar, daar, ervan, erop, daarin, zo'n. Je gebruikt ze om te verwijzen naar een persoon, zaak of gebeurtenis die je eerder hebt beschreven. Gebruik alleen verwijswoorden als duidelijk is waarnaar je verwijst.
In spreektaal wordt 'hun' vaak gebruikt in plaats van 'hen' of 'ze'. Bijvoorbeeld: 'hun zeiden dat het mocht! '. Maar 'hun' is nooit het onderwerp van een zin.
In de alledaagse gesproken taal worden de persoonlijke voornaamwoorden hun en hen vaak vervangen door het informelere ze, of willekeurig door elkaar gebruikt. Daarbij geldt de vorm hun in het algemeen als minder formeel en spreektaliger.
Die/hen/hun zijn genderneutrale voornaamwoorden. Zo verwijs je naar een persoon zonder iets te zeggen over hun gender.
Na een voorzetsel en in de functie van lijdend voorwerp dient men volgens de officiële regels hen te gebruiken. In de informele spreektaal is hun daarentegen vaak meer in het algemeen de voorwerpsvorm – het hen/hun-onderscheid leeft hier nagenoeg niet – naast de recenter opgekomen vorm voor het onderwerp.
Volgens de strikte regel hoort bij het werkwoord ontgaan de vorm hun van het persoonlijk voornaamwoord, aangezien er geen sprake is van een lijdend voorwerp, maar van een ondervindend voorwerp.
In Nederland komt dikwijls hun voor in plaats van zij/ze. Het gebruik van hun als onderwerpsvorm is echter geen standaardtaal. Hun is wel juist als persoonlijk voornaamwoord in de functie van indirect object (zin (5)) en als bezittelijk voornaamwoord (zin (6)).
Nee, hun als onderwerp (hun zijn, hun doen, hun zeggen, hun hebben, enz.)geldt nog steeds als een flinke taalfout. Veel mensen vinden een zin als 'Hun hebben dat gedaan' een ernstige en lelijke fout, niet alleen in de schrijftaal, maar ook in de spreektaal. 'Zij hebben dat gedaan' is wél juist.
Verwijswoorden zijn woorden die (terug) verwijzen naar iets wat al eerder genoemd is, of vooruit wijzen naar een woord dat nog komen gaat. Het woord waar verwijswoorden naar verwijzen noem je een antecedent. Als je een verwijswoord gebruikt, moet er een expliciet en logisch antecedent aanwezig zijn.
Verwijswoorden zijn woorden die verwijzen naar eerder (of heel soms later) genoemde woorden. De woorden waarnaar verwezen wordt, noem je antecedenten. Voorbeelden van verwijswoorden die verwijzen naar personen zijn: 'hij', 'zij', 'ze', 'hem', 'haar' en 'zijn'.
Als het woord in de zin een bezittelijk voornaamwoord is, dan schrijf je altijd hun. Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is. Na het bezittelijk voornaamwoord staat altijd een zelfstandig naamwoord. Dat is hun werkblad.
Om te verwijzen naar het woord familie, heeft het bezittelijk voornaamwoord hun de voorkeur. Familie is een vrouwelijk woord. Naar vrouwelijke woorden verwijzen we in de regel met haar.
Om naar meerdere vrouwen te verwijzen, gebruiken we de voorwerpsvormen hen, hun of ze. Met dezelfde meervoudsvormen verwijzen we ook naar mannen.
Nee.Met hen/hun wordt alleen naar personen verwezen. Naar niet-personen wordt alleen verwezen met de onbeklemtoonde vorm ze of met het beklemtoonde die.
De regel voor het gebruik van hun of zij is als volgt: Je gebruikt zij als het in de zin de persoonsvorm is.Je gebruikt hun als het in de zin het meewerkend voorwerp is. Zij gaan morgen met het hele team naar een restaurant.
Volgens de klassieke schoolregel voor hen en hun gebruiken we hun voor het meewerkend voorwerp zonder voorzetsel en gebruiken we hen voor het lijdend voorwerp en na een voorzetsel.
Wat is een bezittelijk voornaamwoord? Bezittelijke voornaamwoorden zijn woorden als hun, haar, zijn, mijn, jouw en ons. Ze geven een bezitsrelatie aan tussen een persoon en een zelfstandig naamwoord.
Wat is een verwijswoord? Een verwijswoord is een woord dat naar een ander woord, een woordgroep of een hele zin verwijst. Bijvoorbeeld: Saskia geniet van de warme zomerdagen.
Je gebruikt hun als een meewerkend voorwerp, bijvoorbeeld in de zin: Ik geef hun nog een kans. Je gebruikt hen als een lijdend voorwerp, bijvoorbeeld in de zin: Ik geloof hen. Als je twijfelt, kun je in beide gevallen hun en hen vervangen door ze.
Je kunt 'hun' alleen gebruiken als bezittelijk voornaamwoord of meewerkend voorwerp: 'dat is hun mening'. Of: 'ik geef hun allemaal een nieuw trainingspak'. 'Hun' komt altijd van pas als bezittelijk voornaamwoord.
Het woordje hun is dus volgens de officiële grammatica's een bezittelijk voornaamwoord voor de derde persoon meervoud en een persoonlijk voornaamwoord voor de derde persoon meervoud bij het meewerkend voorwerp.