In de tegenwoordige tijd krijgen werkwoorden die je vervoegt in de tweede en derde persoon enkelvoud altijd een t. Ik loop en hij loopt. En als de stam van het werkwoord eindigt op een d, krijg je dt: ik vind, hij vindt. Om een werkwoord te vervoegen, moeten we eerst op zoek naar de stam.
Als je een vervoeging maakt van een Nederlands werkwoord voeg je altijd maar 1 D of 1 T toe, nooit DT, DD of TT. Dus als je een -DT combinatie ziet, weet je dat de eerste D of T al uit het werkwoord komt. De andere T of D is erbij gezet om een vervoeging te maken en krijgt soms een extra E of EN erachter.
Het woord 'wordt' is een vorm van 'worden'. 'Geholpen' is het voltooid deelwoord.
De formuleringen ze is geboren, ze was geboren en ze werd geboren zijn alle drie correct. Welke formulering de voorkeur heeft, hangt af van de context. De voltooid tegenwoordige tijd is geboren geeft een feit weer; het is een losse mededeling over de geboorteplaats van een bepaalde persoon.
Wat is juist: ik word of ik wordt, en word ik of wordt ik? Ik word en word ik zijn allebei zonder t. Als je de ik-vorm van een werkwoord vormt in de tegenwoordige tijd, voeg je geen t toe aan de stam. Het maakt niet uit of het onderwerp ik vóór of achter het werkwoord (de persoonsvorm) staat.
De correcte vervoeging is je/jij vindt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging vind je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Bepaal eerst de stam van het werkwoord (dit is het hele werkwoord zonder de uitgang -en), in dit geval dus 'lunch'. Eindigt deze (of strikt genomen: de klank hiervan) op een van de medeklinkers die voorkomen in 't kofschip (t, k, f, s, ch, of p)? Dan schrijf je verleden tijd en voltooid deelwoord met een t.
Zo kun je de dt-regels voor de tegenwoordige tijd onthouden met het volgende ezelsbruggetje: ik drink nooit thee, jij drinkt soms thee en hij drinkt altijd thee. In plaats van thee kun je denken aan de letter t, die je bij ik bijvoorbeeld nooit gebruikt. Je schrijft dus ik word in plaats van *ik wordt.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
' is juist. Red is hier een gebiedende wijs en die komt overeen met de ik-vorm van het werkwoord ('ik red'). De gebiedende wijs komt altijd overeen met de ik-vorm van het werkwoord: je voegt er dus geen t aan toe. Het maakt niet uit of er één persoon wordt aangesproken ('Margriet, red de tijger!
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
In de zestiende eeuw is geweest overal de gewone vorm, al komt ghewesen ook nog weleens voor, wellicht onder invloed van het Duits. Al lang voordat de spelling officieel werd vastgelegd (dat gebeurde in 1804), was de schrijfwijze geweest dus gebruikelijk. Daardoor is geweest de officiële spelling geworden.
We kennen hem allemaal: de regel van 't Kofschip. Deze alom bekende spellingregel bepaalt dat we 'geluncht' moeten schrijven en niet 'gelunchd', evenals 'geschrobd' in plaats van 'geschrobt'.
U is een persoonlijk voornaamwoord, de beleefdheidsvorm van de tweede persoon enkelvoud. In de tweede persoon enkelvoud komt er een t achter de stam (vind). Je krijgt dan: u vindt. Ook wanneer het onderwerp u ná het werkwoord komt, schrijven we een t achter de stam: wat vindt u van de nieuwe minister?
Bij een zin met hij, zij, men, het of een zelfstandig naamwoord is wordt altijd met een t. Hij wordt naar school gebracht. Wordt hij naar school gebracht? Ook bij u is wordt altijd met een t.
Als het onzekere element door een ander woord in de zin wordt uitgedrukt, bijvoorbeeld door het hulpwerkwoord zou(den), is zowel als als dat mogelijk. Beide zinnen betekenen dan hetzelfde. Zou je het goed vinden dat / als ik je een nieuwe versie bezorg? Ik zou het fijn vinden dat / als je kunt komen.
We schrijven ervan aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Bij de regelmatige werkwoorden is de regel voor de jij-vorm ik-vorm + t: jij loopt – jij werkt – jij wordt – jij vindt. Maar als het werkwoord vóór jij staat, vervalt die t: loop jij – werk jij – word jij – vind jij.