Vragen heeft sterke verledentijdsvormen: vroeg en vroegen. Het voltooid deelwoord van vragen is gevraagd.
Het woord gevraagd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
ik ondervraag, jij ondervraagt, wij ondervragen. ik ondervroeg, wij ondervroegen. ik heb ondervraagd.
Vervoeging: ik zeg, jij zegt, wij zeggen. ik zei, jij zei, hij zei, wij zeiden. ik heb gezegd.
Het is allebei goed.'Hij zegde af' is het gebruikelijkst. Afzeggen heeft twee verleden tijden: de sterke vorm zei af (meervoud: zeiden af) en de zwakke vorm zegde af (meervoud: zegden af). De zwakke vorm is het gebruikelijkst.
Werkwoord. Ik vraagde. Jij vraagde. Hij, zij, het vraagde.
Vragen heeft sterke verledentijdsvormen: vroeg en vroegen. Het voltooid deelwoord van vragen is gevraagd. (1) Stefanie vroeg me gisteren of ik op haar kinderen wilde passen.
De onvoltooid verleden tijd en de voltooid verleden tijd verschillen op een aantal punten van elkaar. Bij de onvoltooid verleden tijd gaat het over een handeling die op een exact moment in het verleden plaatsvond. Bij de voltooid verleden tijd gaat het om een afgeronde handeling ergens in het verleden.
Voltooid deelwoord van werkwoorden waarvan de stam niet eindigt op een van de medeklinkers uit 't ex-kofschip: t-x-k-f-s-ch-p. Voorbeelden: gezegd, gedoofd, verdiend, beheerd, beloofd, verwijderd.
Gebeurt wijst op iets in het heden, op iets dat aan de gang is. Het verschil tussen gebeurd en gebeurt is een verschil in tijd. Gebeurd is een voltooid deelwoord: Het is gebeurd, Het was gebeurd of Het zou gebeurd zijn. Gebeurt is de stam+t van het werkwoord: Zoiets gebeurt nu eenmaal, Wanneer gebeurt het?
Alle andere medeklinkers en alle klinkers zijn stemhebbend. Als we de regel van 't kofschip op verhuizen toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd; de stam is immers [verhuiz]. Het voltooid deelwoord van verhuizen is verhuisd.
Gevraagd is hier een voltooid deelwoord. Eigenlijk staat er namelijk: Voor deze winkel wordt een verkoopster gevraagd.
Het woord zouden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Vragen = did + onderwerp + hele werkwoord
- My father played tennis last Saturday. - Heeft mijn vader afgelopen zaterdag getennist?
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat iets of iemand doet. 'Spelen', 'lopen', 'rijden' en 'knutselen' zijn voorbeelden van werkwoorden. 'Twijfelen', 'hebben' en 'beheersen' zijn ook werkwoorden, maar geven minder duidelijk een activiteit aan.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Voor de verleden tijd van varen wordt soms ook wel vaarde gebruikt, maar die vorm wordt niet als standaardtaal beschouwd. Ook bij werkwoorden als afvaren, bevaren, blindvaren, rondvaren, uitvaren en welvaren is voer de vorm voor de verleden tijd.
Ervoer en ervaarde zijn allebei juist. De sterke vervoeging ervoer, die het oudst is, komt het meest voor.
Zowel verwachtte als verwachte is correct, maar het zijn vormen met een verschillende functie. Verwachtte is de verleden tijd van het werkwoord verwachten. De stam van verwachten is verwacht. Om de verleden tijd te vormen, voegen we -te(n) toe aan de stam: verwacht + te(n) = verwachtte(n).
De correcte vervoeging is je/jij wordt.
Als het onderwerp je/jij achter de persoonsvorm staat, is de correcte vervoeging word je/jij. Bij combinaties met je is het niet altijd even duidelijk of je het onderwerp van de zin is. Als u daaraan twijfelt, kunt u je proberen te vervangen door jij of jou(w).
Om te bepalen of het voltooid deelwoord of de persoonsvorm verleden tijd een d of t krijgt, neemt je kind eerst de stam (= hele werkwoord -en) van het werkwoord. Als deze op een medeklinker uit 't kofschip eindigt, krijgt het woord een -t. Wanneer de laatste letter van de stam er niet in zit, schrijft je kind een -d.