Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Verwijs je naar een de-woord of een meervoud, dan is deze of die juist. Verwijs je naar een het-woord of naar iets onbepaalds, dan is dit of dat juist.
Als het verwijst naar een concreet woord, gebruik je die of dat. Zie de voorbeelden op deze pagina. Als het verwijst naar iets onbepaalds (bijvoorbeeld 'iets' of 'alles'), gebruik je wat of dat. Een zelfstandig naamwoord kan mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zijn.
Bij onzijdige woorden gebruik je altijd het lidwoord “het” of “een”. “Deskresearch” is mannelijk (m) en “originaliteit” is vrouwelijk (v). Mannelijke en vrouwelijke woorden krijgen altijd “de” of “een” als lidwoord. Er zijn ook woorden die zowel mannelijk als vrouwelijk zijn, zoals “vlag”.
De aanwijzende voornaamwoorden deze en die verwijzen naar enkelvoudige en meervoudige de-woorden (deze roman, die roman, deze kippen, die kippen) en naar meervoudige het-woorden (deze boeken, die boeken).
Het betrekkelijk voornaamwoord die verwijst naar de-woorden; dat naar het-woorden, ongeacht het biologisch geslacht. Naar het-woorden die personen aanduiden (meisje, mannetje, vrouwtje, ventje, neefje, nichtje, familielid, Tweede Kamerlid enzovoort), wordt met dat verwezen.
Antwoord. Zowel het deken als de deken is correct in de betekenis 'lap stof waarmee men zich bedekt tegen de kou'. In België wordt meestal het deken gebruikt, in Nederland bijna uitsluitend de deken.
Deze week is ook correct. Ik heb Willy deze week nog gesproken. Ik zal het Willy deze week nog vragen. Ik zie hem deze week nog.
Welk en welke worden gewoonlijk met een zelfstandig naamwoord gecombineerd: na welk volgt een het-woord; na welke een de-woord of een meervoudig woord. Op wat volgt geen zelfstandig naamwoord.
Bepaald of onbepaald zelfstandig naamwoord
Het woord 'dat' wordt gebruikt als je verwijst naar een bepaald zelfstandig naamwoord. Voor onbepaalde verwijzingen gebruik je daarentegen 'wat'. Dit leidt bijvoorbeeld tot de volgende zinnen: Het boek dat hij heeft gekocht, heeft een blauwe kaft.
Er is doorgaans geen verschil in betekenis, maar wel in combinatiemogelijkheden. Kijk, dat is nou een huis dat ik graag zou kopen. We moeten ons in Nederland richten op datgene wat ons bindt. In de spreektaal wordt naar het-woorden ook met wat verwezen: het boek wat ik gelezen heb, een idee wat mij plotseling inviel.
Ja. Wanneer het betrekkelijk voornaamwoord naar personen verwijst en in de bijzin de functie van meewerkend voorwerp heeft, kan zowel die als wie worden gebruikt. Het gebruik van wie in plaats van die in zinnen als deze is minder gebruikelijk en is goeddeels beperkt tot de schrijftaal.
Die, deze, dit en dat
Wel gebruik je bij het-woorden dit en dat om ernaar te verwijzen en bij de-woorden die en deze. Het is dus altijd het blog(bericht) dat ik laatst schreef en de blog(pagina) die op mijn website staat. Dit zie ik ook nog regelmatig fout gaan.
Je gebruikt de persoonlijke voornaamwoorden waar de non-binaire persoon de voorkeur aan geeft. Dat kan 'die / diens / hen / hun' zijn, maar ook 'hij / hem / zijn' of 'zij / haar / haar'. Ken je de persoonlijke voorkeur van de non-binaire persoon niet, dan gebruik je 'die / diens'.
Onzijdig. Woorden op -chen en -lein: das Mädchen , das Märchen, das Fräulein, das Büchlein. Woorden op -in of -ak, ook als ze op zich een vrouwelijk persoon aanduiden: das Mädchen, das Fräulein. Meestal zijn dit oorspronkelijk verkleinwoorden (vgl.
Na een onbepaald woord als 'iets', 'alles', 'weinig', '(zo) veel', 'enige', 'niets' gebruiken de meeste taalgebruikers 'wat', maar 'dat' is ook mogelijk. Gooi iets wat/dat je kunt gebruiken, nooit weg. Alles wat/dat je zegt, kan tegen je gebruikt worden. Er is weinig wat/dat we nog niet hebben.
Antwoord. Correct is: het boek dat je voorleest. Naar een het-woord wordt met dat verwezen.
In het Standaardnederlands is alleen hij wil juist. Hij wilt geldt echt als een fout, ook al komt het vaak voor. Het is bijvoorbeeld ook zij wil, men wil, Eva wil, iedereen wil en de klant wil. De derde persoon enkelvoud is bij willen dus anders dan bij bijna alle andere werkwoorden, bijvoorbeeld wensen en hopen.
Is het de of het maand
In de Nederlandse taal gebruiken wij de maand.
Het antwoord is: het werk.
Is het de of het school
In de Nederlandse taal gebruiken wij de school.
Het lidwoord welke je gebruikt bij kussen is afhankelijk van de betekenis: Heb je het over het meervoud van een kus, dan spreek je van 'de kussen'. Bij alle andere betekenissen gebruik je 'het kussen'.
Het antwoord is: de doek (lap).
De aanwijzende voornaamwoorden dit en dat verwijzen naar enkelvoudige het-woorden; deze en die naar enkelvoudige de-woorden en meervoudige woorden. Dit en dat kunnen ook naar een hele zin verwijzen.