De persoonsvorm is is hulpwerkwoord van tijd; gaan is ook een hulpwerkwoord. Als een hoofdwerkwoord samengaat met een hulpwerkwoord van tijd en nog minstens één ander hulpwerkwoord, vervoeg je alleen de persoonsvorm. Zinnen als 'Ze is gaan fietsen' zijn voor mensen die op latere leeftijd Nederlands leren lastig.
Het hulpwerkwoord gaan kan in de standaardtaal altijd gebruikt worden in drie gevallen: als het onderwerp zich verplaatst om iets te doen, als er sprake is van het begin van een handeling of van een nieuwe toestand of als het onderwerp van plan is iets te doen.
Werkwoord. «Ek gaan môre rugby speel.» Ik ga morgen rugby spelen.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat iets of iemand doet. 'Spelen', 'lopen', 'rijden' en 'knutselen' zijn voorbeelden van werkwoorden. 'Twijfelen', 'hebben' en 'beheersen' zijn ook werkwoorden, maar geven minder duidelijk een activiteit aan.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Niet-werkwoorden
Bij spelling gaat het erom dat je de taal schriftelijk weergeeft. Zo simpel is het. Maar hoe al die woorden geschreven moeten worden, is lang niet altijd simpel. Zowel niet voor kinderen als voor veel volwassenen.
Er bestaan drie werkwoordsvormen: de persoonsvorm (pv), het infinitief (inf) en het voltooid deelwoord (vdw). Bij de ontleding van een zin begin je met de persoonsvorm.
Het bijwoord terug wordt vooral in België veelvuldig gebruikt, ook door veel standaardtaalsprekers, in de betekenis 'weer, opnieuw'. Toch is er een niet te verwaarlozen groep taalgebruikers die het woord in die betekenis afkeurt.
De belangrijkste vraag die moet stellen als het gaat om werkwoorden vinden in een zin is: Wat beschrijft deze zin?Doet iemand iets?Gebeurt er iets, is er iets aan de hand?
[erga] zich in een bepaalde richting bewegen, meestal van de spreker af. [auxl] vormt een onmiddelijke toekomende tijd.
Zowel wie gaat als wie gaan is correct.
Als het vragend voornaamwoord wie onderwerp is, staat de persoonsvorm doorgaans in het enkelvoud, ook als het om meer dan één persoon of dier gaat. Als vaststaat dat het om meer personen gaat, is de meervoudsvorm ook mogelijk.
' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen. Wanneer gaat Frits op vakantie? Volgende week. Hoe ga jij naar je werk?
We gaan straks naar huis
Bovendien gebruiken we het werkwoord zullen regelmatig voor voorspellingen, voornemens en denkbeeldige situaties: “Het zal je maar gebeuren”, “Je zult ervan lusten” en “We zullen er alles aan doen.”
In Nederland komt die combinatie ook wel in gesproken taal voor, maar ze wordt er niet als standaardtaal beschouwd. Standaardtaal in het hele taalgebied is zullen of de tegenwoordige tijd. Hij gaat / zal zeker op de vergadering aanwezig zijn.
Bij de vervoeging van het werkwoord 'hebben' gelden geen duidelijke regels. Je moet uit je hoofd leren hoe je dit werkwoord vervoegt. Met Slimleren kun je op een leuke manier thuis extra oefenen met de vakken waar jij moeite mee hebt. Zo ben je beter voorbereid en heb je nooit meer stress voor toetsen.
Een vervoeging is het veranderen van de vorm van een werkwoord om bijvoorbeeld de persoon (enkelvoud of meervoud: ik loop, wij lopen) of de tijd (verleden, heden, toekomst: ik loop, ik liep) aan te geven.
De meest voorkomende werkwoorden zijn is, was en zijn - allemaal varianten dus van het werkwoord zijn. Als je die varianten samenneemt, en alleen naar de onvervoegde vorm van het werkwoord kijkt, dan zijn de meest voorkomende werkwoorden - na zijn - hebben, gaan, kunnen, moeten en zeggen.
[onderwerp] [werkwoord] graag [rest]. We lezen graag boeken over reizen.
De infinitief (of: onbepaalde wijs) is een vormcategorie van het werkwoord. De infinitief wordt ook wel 'het hele werkwoord' genoemd en het is in deze 'standaardvorm' dat werkwoorden in woordenboeken zijn opgenomen.