Vervoegingen: heeft gedruppeld (volt.deelw.)Het druppelt.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft wat iets of iemand doet. 'Spelen', 'lopen', 'rijden' en 'knutselen' zijn voorbeelden van werkwoorden. 'Twijfelen', 'hebben' en 'beheersen' zijn ook werkwoorden, maar geven minder duidelijk een activiteit aan.
Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd. Dat kan allemaal in één werkwoord, maar er kunnen ook twee of meer werkwoorden voor gebruikt worden.
Zwakke (of regelmatige) werkwoorden krijgen in de verleden tijd -te of -de achter de stam en het voltooid deelwoord eindigt op -t of -d: stoppen - stopte - gestopt; steunen - steunde - gesteund.
Werkwoord. De hommel zoemde terwijl zij van bloem tot bloem vloog.
De belangrijkste vraag die moet stellen als het gaat om werkwoorden vinden in een zin is: Wat beschrijft deze zin?Doet iemand iets?Gebeurt er iets, is er iets aan de hand?
b. Werkwoorden met een sterke vervoeging die archaïsch, verouderd of zeer formeel overkomt: lachen, dunken.
Erfde - geërfd is de normale vervoeging van erven. Georven komt ook voor, maar is niet helemaal neutraal. Sommige woordenboeken noemen ook de sterke vervoeging orf - georven. Orf is wat ongebruikelijk, maar georven komt geregeld voor.
Bij persoonsaanduidingen worden de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden bepaald door het gender van de persoon naar wie ze verwijzen. Om bijvoorbeeld te verwijzen naar een onzijdig woord als parlementslid, gebruiken we ze, zij en haar als het gaat om een vrouw, en hij, hem en zijn als het gaat om een man.
Een werkwoord is de actie of toestand van zijn in een zin . Werkwoorden kunnen in verschillende tijden worden uitgedrukt, afhankelijk van wanneer de actie wordt uitgevoerd. Hier zijn enkele voorbeelden: Voorbeeld: Jennifer liep naar de winkel.
Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord.
Antwoord. Ervoer is in elk geval standaardtaal. Ervaarde is een recentere vorm, die nog niet voor iedereen acceptabel is. Het is onduidelijk of we ervaarde al tot de standaardtaal kunnen rekenen.
Het enige juiste antwoord is geërfd. Georven is fout en is een beetje bekakt. De woordenlijst van de Nederlandse taal is er ook heel duidelijk over.
De standaardvorm is 'opgevreten' (zie bijv. woordenlijst.org/#/?q=opvreten), maar 'opgevroten' hoor je ook best vaak Over dat soort informele, soms expres-fout-gebruikte vormen ('georven/geërfd', 'gevroten/gevreten', enz.)
Voor de verleden tijd van varen wordt soms ook wel vaarde gebruikt, maar die vorm wordt niet als standaardtaal beschouwd. Ook bij werkwoorden als afvaren, bevaren, blindvaren, rondvaren, uitvaren en welvaren is voer de vorm voor de verleden tijd.
Officieel goed zijn 'We zijn er goed van afgekomen' en 'We zijn er goed af gekomen. ' In er goed van afkomen hoort af dus bij het werkwoord, maar in er goed af komen (zonder van) juist niet. Ergens goed van afkomen en ergens goed af komen betekenen 'goed uit een bepaalde situatie komen', 'geluk gehad hebben'.
Sterke vervoegingen verdwijnen
Echt verouderd zijn bijvoorbeeld ried, stiet en wrocht. De verleden tijden raadde, stootte en zeker werkte zijn nu het gebruikelijkst en zijn ook juist volgens de taalnorm.
Het woord zou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Onder de 'stam' wordt de basisvorm van een werkwoord verstaan, waarvan de vervoegde vormen zijn afgeleid. De stam van het werkwoord is in de meeste gevallen gelijk aan het 'hele werkwoord' (de infinitief) minus -(e)n. De stam van lopen is loop, de stam van gaan is ga.
Geweest is het voltooid deelwoord van wezen. In het werkwoord wezen zit een z, en geen s. Daarom ligt de vervoeging geweesd eigenlijk het meest voor de hand.