Toelichting. Constructies als Doe eens koffiezetten komen alleen in Nederland voor. Doen is hier een omschrijvend hulpwerkwoord, dat altijd wordt gecombineerd met een infinitief. Doen in combinatie met de onbepaalde wijs van een werkwoord voegt niets wezenlijks toe aan dat werkwoord.
In principe is een werkwoord niets anders dan een woord dat aangeeft wat je doet. Er wordt een activiteit mee aangegeven. Voorbeelden van werkwoorden zijn: 'lopen', 'rennen', 'fietsen', 'duiken', 'springen' en 'vliegen'. Niet ieder werkwoord is overigens even makkelijk te herkennen.
Zelfstandig werkwoorden worden ook wel doe woorden genoemd.Ze geven in een zin aan dat er een handeling wordt uitgevoerd. Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in de zin, dit is ook gelijk het belangrijkste werkwoord. Voorbeelden van zelfstandige werkwoorden zijn: 'Lopen', 'maken' en 'houden'.
Een werkwoord is een woord dat aangeeft welke handeling of toestand of welk proces in de zin centraal staat. Voorbeelden van werkwoorden zijn gaan, slapen, blijken, zijn en veranderen. Werkwoorden geven aan in welke tijd de zin staat: de verleden tijd, de tegenwoordige tijd of de toekomende tijd.
Zelfstandig werkwoord, hulpwerkwoord en koppelwerkwoord.
In de Engelse taal zijn er drie basistypen werkwoorden: actiewerkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden, soms ook wel hulpwerkwoorden genoemd . Laten we elk type werkwoord in detail bekijken: Actiewerkwoorden. Actiewerkwoorden drukken actie uit door het gedrag van een persoon, plaats of ding te beschrijven.
De meest voorkomende werkwoorden waarvoor dit geldt zijn hebben, zijn, wezen, kunnen, zullen, mogen en willen.
Niet is een bijwoord van ontkenning dat de inhoud van een zin ontkent of bijvoorbeeld een werkwoord, deelwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord dat erop volgt: niet doen, niet gezegd, niet lopend, niet verlegen, niet erg, niet bijzonder slim enzovoort.
Actiewoorden of werkwoorden worden soms doe-woorden genoemd. Doe-woorden zijn woorden die ons vertellen wat we kunnen doen . Deze woorden duiden een bepaalde actie aan. Woorden zoals eten, vangen, slapen, schrijven, lezen, luisteren, koken, rennen.
Het woord zou staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Een werkwoord is een woord dat beschrijft wat het onderwerp van een zin doet . Werkwoorden kunnen (fysieke of mentale) acties, gebeurtenissen en toestanden van zijn aangeven. Voorbeelden: Werkwoorden in een zin Jeffrey bouwt een huis. Anita denkt aan paarden.
Als er een hoofdpersoon "je/jij" voor het werkwoord staat, dan gebruik je de stam+t.Als er een hoofdpersoon "hij/zij/u/het" voor of achter het werkwoord staat, dan gebruik je de stam+t.
Bij sterke werkwoorden verandert de klinker in de verleden tijd en eindigt het voltooid deelwoord op -en: lezen - las - gelezen. lopen - liep - gelopen. helpen - hielp - geholpen.
Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden.
Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat er wordt gedaan (doe-woorden).
De belangrijkste vraag die moet stellen als het gaat om werkwoorden vinden in een zin is: Wat beschrijft deze zin?Doet iemand iets?Gebeurt er iets, is er iets aan de hand?
Soorten werkwoorden
Hebben en zijn zijn hulpwerkwoorden van tijd. Moeten, mogen, kunnen, willen, hoeven en zullen noemen we modale hulpwerkwoorden. Zijn, worden en blijven zijn koppelwerkwoorden in een naamwoordelijk gezegde.
Moeten zinnen altijd een onderwerp en een werkwoord hebben? Nee, dat is niet altijd nodig. Een aansporing, oproep of bevel heeft bijvoorbeeld geen zinsonderwerp: 'Kijk maar! ' Andere zinnen zonder onderwerp of zonder werkwoorden heten onvolledige of elliptische zinnen.
Het mooie werkwoord * Wanneer het lidwoord HET bij een zelfstandig naamwoord hoort, dan komt er een buigings-e achter. Het, mijn, jouw, zijn, haar, uw, ons, jullie of hun mooie werkwoord * Wanneer er een bezittelijk voornaamwoord voor het zelfstandig naamwoord komt.
Een infinitief is hetzelfde als het hele werkwoord. Voorbeelden daarvan zijn 'maken', 'rennen', 'werken', 'koken' en 'denken'.