Ben is een vervoeging van het werkwoord 'zijn' en is dus een koppelwerkwoord. En voetballer zegt iets over het onderwerp 'ik'. 'Ben voetballer' is dus het naamwoordelijk gezegde in de zin.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet iets. De jongen is koning.
Het naamwoordelijk deel van het gezegde kan een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord zijn, een tegenwoordig deelwoord, een voornaamwoord, een (voorzetsel)bijwoord, een heel werkwoord (infinitief), een woordgroep met een voorzetsel en een bijzin (een afhankelijke zin). Voorbeelden: Tomas is timmerman.
Een werkwoordelijk gezegde dan doe je iets.Bijvoorbeeld: Ik ben een cadeautje aan het kopen.Een naamwoordelijk gezegde dan ben je iets. Bijvoorbeeld: Ronald Koeman is de nieuwe bondscoach.
b. is er een naamwoord dat iets zegt over het onderwerp? Om hierachter te komen stel je jezelf de volgende vraag: Wat + [persoonsvorm] + [onderwerp] + [andere werkwoorden]?Indien je op beide vragen 'ja' kan antwoorden is er een naamwoordelijk gezegde.
Een predikaatsnaamwoord is een andere term voor een predikaatsnominatief . Het is een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord dat volgt op een koppelwerkwoord en het onderwerp identificeert, beschrijft of herdefinieert. Bijvoorbeeld, in de zin "you are my best friend" is "you" het onderwerp en "my best friend" is het predikaatsnominatief dat het onderwerp beschrijft.
Hoe vind je een bijwoordelijke bepaling? Bij zinsontleding zoek je eerst de persoonsvorm en het onderwerp van de zin. Dan kijk je of er een lijdend voorwerp en eventueel een meewerkend voorwerp in de zin staat. De overgebleven zinsdelen zijn vaak bijwoordelijke bepalingen.
Het naamwoordelijk gezegde (nwg) bestaat altijd uit een koppelwerkwoord. De koppelwerkwoorden zijn; zijn, worden, heten, blijven, schijnen, lijken, blijken, dunken en voorkomen. Het koppelwerkwoord koppelt het naamwoordelijk deel aan het onderwerp.
de zwobbels zijn deze werkwoorden: zijn worden blijven blijken lijken schijnen (als in: het schijn dat het morgen het schoolfeest is) als het hoofdwerkwoord een van deze werkwoorden is dan is er een NWG in de zin veel succes!
In een zin staat een werkwoordelijk gezegde (wg) of een naamwoordelijk gezegde (ng). Een naamwoordelijk gezegde bestaat niet alleen uit werkwoordsvormen. In het naamwoordelijk gezegde staat altijd een koppelwerkwoord.
NWU staat voor Naamwoordelijk Werkwoordelijk Uitdrukking. Dit is een term die in de Nederlandse taalkunde wordt gebruikt om een specifiek soort gezegde in een zin te beschrijven. De NWU is een combinatie van een werkwoordelijke en een naamwoordelijke uitdrukking.
Een werkwoordelijk gezegde (wg) zegt wat iemand of iets doet: Timo gaat morgen met zijn ploeg roeien. Het werkwoord 'roeien' zegt wat Timo dóét. Een naamwoordelijk gezegde (ng) zegt wat iemand is (of wordt, blijft, lijkt).
Een hulpwerkwoord is een werkwoord dat als 'hulp' bij het hoofdwerkwoord van de zin staat. In tegenstelling tot een zelfstandig werkwoord kan een hulpwerkwoord nooit zelfstandig voorkomen. Het komt altijd voor in combinatie met een ander werkwoord (een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord).
Als je een naamwoordelijk deel wilt vinden, moet je eerst zeker weten dat de zin een naamwoordelijk gezegde heeft. Dat kun je checken door op zoek te gaan naar het koppelwerkwoord. Heeft de zin een koppelwerkwoord? Dan is er een naamwoordelijk gezegde.
Een zin heeft een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde. Het werkwoordelijk gezegde geeft een handeling aan (Geeft aan wat het onderwerp doet.) en bestaat alleen uit werkwoorden. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan (Geeft aan wat het onderwerp is.)
Het verschil tussen het voorzetselvoorwerp en de bijwoordelijke bepaling zit vooral in de band met het werkwoord: het voorzetselvoorwerp heeft een nauwe band met het werkwoord en de bijwoordelijke bepaling juist een lossere band. Vergelijk deze zinnen: Hij staat stil bij het stoplicht.
Ben is een vervoeging van het werkwoord 'zijn' en is dus een koppelwerkwoord. En voetballer zegt iets over het onderwerp 'ik'. 'Ben voetballer' is dus het naamwoordelijk gezegde in de zin.
In de Nederlandse taal komen in totaal negen koppelwerkwoorden voor: 'zijn', 'worden', 'blijven', 'lijken', 'blijken', 'schijnen', 'heten', 'dunken' en 'voorkomen'.
Een bijwoordelijke bepaling geeft meestal aan waar of wanneer iets gebeurt. Of welke richting iemand op gaat. Bijvoorbeeld in deze zinnen: Morgen haalt Jackie een voldoende.
Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: meewerkend voorwerp: aan/voor wie + (werkwoordelijk) gezegde + onderwerp + (lijdend voorwerp)? Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
NT2 • Nederlandse grammatica • De overige werkwoorden (OW) De 'overige werkwoorden' (OW) zijn alle werkwoorden behalve de persoonsvorm. Je vindt de OW helemaal aan het eind van de zin. Als een zin meer dan een werkwoord heeft, staan de overige werkwoorden aan het eind van de zin.