De werkwoorden hebben (avere) en zijn (essere) zijn onregelmatige werkwoorden en hebben een aangepaste vervoeging. Deze werkwoorden liggen ook aan de basis bij de vorming van andere Italiaanse tijden.
De lidwoorden “il” en “i” worden gebruikt bij mannelijke woorden die beginnen met een medeklinker, behalve wanneer de lidwoorden “lo” en “gli” moeten worden gebruikt. De lidwoorden “lo” en “gli” worden gebruikt bij mannelijke woorden die beginnen met: z, x, gn, pn, s, i, y + klinker en s + medeklinker.
Voorbeelden van de onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) zijn: ik werkte, jij dacht, hij ging, wij wandelden, jullie aten, zij droomden.
De medeklinkers uit 't kofschip, dus de t, k, f, s, ch en p, helpen te bepalen of een zwak werkwoord de uitgang -te of -de krijgt in de verleden tijd. De uitgang -te wordt toegevoegd aan werkwoorden waarvan de stam (= het hele werkwoord zonder de uitgang -en) eindigt op een van die medeklinkers uit 't kofschip.
Als we de regel van 't kofschip op beloven toepassen, volgt daaruit dat dit zwakke werkwoord met -de wordt vervoegd. De stam is immers [beloov]. Het voltooid deelwoord van beloven is beloofd, maar de persoonsvorm van de tweede en derde persoon enkelvoud is belooft.
Gerundio. Een werkwoordsvorm die ik eigenlijk nooit eerder besproken heb, is het gerundio (onvoltooid deelwoord). Denk hierbij aan vormen als: lopend, etend, denkend. Het is een beschrijving van een actie die je aan het uitvoeren bent of was.
De 'de' en 'het' van het Spaans zijn el (enkelvoud) en los (meervoud) als het gaat om mannelijke woorden. Vrouwelijke woorden krijgen het lidwoord la of las. Gelukkig zijn er vrij heldere regels over wanneer een woord mannelijk of vrouwelijk is.
Werkwoord. Ik zou. Jij zou. Hij, zij, het zou.
Vervoeging: ik zal, je zult / je zal, u zult / u zal, hij zal, wij zullen. ik zou, wij zouden.
Hij geeft aan dat de taalautoriteiten duidelijk zijn: landen en steden zijn onzijdig, dus je verwijst ernaar met het en zijn.
De Spaanse meervoudsvorm wordt gevormd door een -s of -es toe te voegen aan het einde van het zelfstandige naamwoord. De lidwoorden die het meervoud aangeven zijn los voor de mannelijke en las voor de vrouwelijke zelfstandige naamwoorden.
haber (hebben): yo he, tú has... tener (hebben, bestaan): yo tengo, tú tienes... estar (zijn, zich bevinden): yo estoy... ir (gaan): yo voy, tú vas...
Uitleg dt-fouten in de tegenwoordige tijd
In de tegenwoordige tijd wordt bij de tweede persoon enkelvoud (je, jij) en bij de derde persoon enkelvoud (hij, zij, het) altijd een –t toegevoegd aan de ik-vorm. Dit hoeft niet als een werkwoord al eindigt op een –t (het is: hij zit en niet hij zitt).
Het belangrijkste verschil tussen deze twee is dat een onvoltooid verleden tijd vooral als verhalende beschrijving fungeert, zoals woonde, had en verhuisde in (1), en de voltooid tegenwoordige tijd vooral losse feiten benoemt, zoals heeft gewoond in (2).
wordt gevormd door een combinatie van twee werkwoordsvormen: enerzijds een eerste verbale pool (of persoonsvorm) (een vorm van de hulpwerkwoorden van tijd, nl. zijn of hebben) en anderzijds, een tweede verbale pool (een voltooid deelwoord of „participium perfectum‟), die fungeert als “verbale rest”.
Deze kunnen we kort houden: ik verdien, jij verdient, hij verdient. Ik geloof, jij gelooft, hij gelooft. Ik blijf, jij blijft, hij blijft. De derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd (hij/zij/het) eindigt op een - t.
Voltooid deelwoord van werkwoorden waarvan de stam niet eindigt op een van de medeklinkers uit 't ex-kofschip: t-x-k-f-s-ch-p. Voorbeelden: gezegd, gedoofd, verdiend, beheerd, beloofd, verwijderd. (De verleden tijd is met -de/-den.)