⁄4 is een veelvoorkomende breuk, die gelijk is aan het kommagetal 0,25.
Als je een taart in 4 stukken verdeelt, heb je 4 stukken van 1/4. Ieder stuk is er 1 van de 4. Ik vergelijk in mijn praktijk meestal de noemer, in dit geval 4, met een achternaam. Zoals je zegt: 'dat is er één van Jansen'.
Kwart is de benaming voor het breukgetal 1/4 (¼), dus een gedeeld door vier. Deelt men iets in vier gelijke delen, dan is elk deel een kwart. Letterlijk betekent kwart 'een vierde deel' (uit het Latijn quartus 'vierde').
Bereken eerst het kommagetal dat hoort bij een eenvoudige breuk, zoals 1//4. Dit doe je door de teller te delen door de noemer. Door 0,25 te vermenigvuldigen met 3 weet je welk kommagetal hoort bij 3//4.
1/4 deel = 25 % 1/2 deel = 50 % 3/4 deel = 75 %
Een percentage van een getal berekenen is heel eenvoudig. Je rekent eerst 1 procent uit van het getal.Je doet dit door het getal te delen door 100.Vervolgens vermenigvuldig je de uitkomst met het percentage.
Een vierde deel is hetzelfde als een kwart.
Breuk naar kommagetal: 1/5 = 0,2.
= 3 : 4 = 0,75.
Je kunt de 0,10 en 0,40 dus ook veranderen in 0,1 en 0,4. Het getal blijft dezelfde waarde hebben.
Zo geeft in de breuk 3⁄4 de teller 3 aan dat de breuk bestaat uit 3 delen ter grootte van de door de noemer 4 aangegeven delen 1⁄4. Beschouwt men de breuk als deling, dan is de teller het deeltal en de noemer de deler. Het resultaat van de deling is het quotiënt van die twee getallen.
Hoe gebruik je breuken? Bij een breuk bereken je eerst alles boven de deelstreep, vervolgens alles onder de deelstreep en dáárna deel je het pas door elkaar. Als geheugensteuntje kun je doen alsof alles zowel boven als onder de deelstreep tussen haakjes staat.
1/7 deel is dus 80. Voor de som moeten we weten hoeveel 6/7 deel van 560 is. Dat is dan 6 x 80. 6/7 deel van 560 is dus 480.
De breuk met de kleinste teller is de kleinste breuk . Bij breuk A is de teller groter dan bij breuk B. Dus breuk A is groter dan breuk B.
⁄4 is een veelvoorkomende breuk, die gelijk is aan het kommagetal 0,25. Als je dit weet kun je ook uitrekenen welk kommagetal gelijk is aan 3⁄4 .
Je kind heeft dan uitgerekend hoeveel procent 1/5 deel van 100 is. Omdat het hier om 4/5 deel gaat, moet je kind de uitkomst met de teller (4) vermenigvuldigen. De breuk 4/5 staat dus gelijk aan 80%.
Dus we zijn klaar. 7 ÷ 8 of 7/8 =. 875 Ik zet nog wel een 0 voor de komma zodat duidelijk is waar de punt achter de komma staat 0.875. En we zijn klaar.
Een tiende schrijf je als 0,1 en past 10 keer in 1,0. Een honderdste schrijf je als 0,01 en past 100 keer in 1,0.
Een bijkomend aspect van gelijknamig maken is ook dat soms verschillende breuken dezelfde waarde hebben: 2/3 = 8/12. Omgekeerd betekent dit dat je soms breuken met grote getallen kun "vereenvoudigen": 8/12 = 4/6 = 2/3.
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij.
Een schaal van 1 : 100 betekent dat 1 lengte-eenheid van het model in het echt 100x zo groot is. Dus stel het schaalmodel van het schip is 10 centimeter, dan weet je dat het schip in het echt 100 · 10 centimeter = 1.000 centimeter (oftewel 10 meter) lang is.
Of je maakt gebruik van een cirkel. Het geheel is 100%. Daar moet je het 1 7 deel van nemen. 100 % : 7 = 14 2 7 %.