De lidwoorden zijn ontstaan uit de aanwijzende voornaamwoorden die en dat. Het onderscheid tussen mannelijk/vrouwelijk en onzijdig is al heel oud. Dat werd gemaakt door die (later de) tegenover dat. De vorm het is vrij recent.
Die onbepaalde lidwoorden zijn ontstaan uit de Latijnse woorden voor één: unus, una & unum (respectievelijk mannelijk, vrouwelijk en onzijdig). De bepaalde lidwoorden zijn vermoedelijk via het Vulgair Latijn binnengeslopen.
Het Oudgrieks kende zes bepaalde lidwoorden (drie voor het enkelvoud en drie voor het meervoud). Het onbepaalde lidwoord ontwikkelde zich uit het telwoord één. Vermoedelijk gebeurde dit in de periode van het Frankische Rijk.
Lidwoorden staan nooit alleen; ze staan altijd voor zelfstandige naamwoorden. de gebruik je voor mannelijke of vrouwelijke woorden. het gebruik je voor onzijdige woorden (onzijdige woorden zijn weer te herkennen aan het lidwoord het). een mag voor beide (onzijdige, mannelijke en vrouwelijk) gebruikt worden.
Voor mannelijke en vrouwelijke woorden komt namelijk altijd de, voor onzijdige woorden altijd het. Soms hebben woorden twee geslachten, bijvoorbeeld én mannelijk én vrouwelijk, of én vrouwelijk én onzijdig. Als het woord én onzijdig is én daarnaast mannelijk of vrouwelijk, kun je kiezen of je er de of het voor zet.
Bij een woord dat in het meervoud staat komt altijd “de”.
Is het de of het tikkie
In de Nederlandse taal gebruiken wij de tikkie.
Het Nederlands heeft drie lidwoorden: de, het en een. De en het zijn de bepaalde lidwoorden. Een is het onbepaald lidwoord. Lidwoorden staan voor een zelfstandig naamwoord, zoals vrouw, bus, uur.
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord. "de" en "het" zijn bepaalde lidwoorden: een zelfstandig naamwoord is een "de-woord" óf een "het-woord". "een" is een onbepaald lidwoord: het kan bij alle zelfstandig naamwoorden worden gebruikt.
In het Duits zijn zelfstandige naamwoorden mannelijk, vrouwelijk of onzijdig. Bij mannelijke woorden is het lidwoord 'der', bij vrouwelijke woorden 'die' en bij onzijdige woorden 'das'.
'Ajax' is onzijdig: 'het Ajax van nu', niet vrouwelijk.
Is het de of het mijn
In de Nederlandse taal gebruiken wij de mijn.
Er zijn trouwens ook zelfstandige naamwoorden die helemaal geen enkelvoud hebben: notulen, onkosten, paperassen, hersenen, hurken . Je kunt met zelfstandige naamwoorden samenstellingen maken: fietsventieldopje.
Het Latijn kent geen lidwoorden. Femina kan daarom een vrouw, de vrouw of gewoon vrouw betekenen.
Het Nederlands heeft twee bepaalde lidwoorden: het voor onzijdige woorden en de voor mannelijke en vrouwelijke woorden. Wie het Nederlands als moedertaal heeft geleerd, weet meestal vanzelf of een woord de of het krijgt.
Het antwoord is: het bos (woud).
de en het ('t) zijn bepaalde lidwoorden, een ('n) en geen noemen we onbepaald.
De afkorting van lidwoord is lw.
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, is een onzijdig woord. Daar kun je naar verwijzen met de aanwijzende voornaamwoorden dit en dat. Het verschil tussen de-woorden en het-woorden wordt uitgelegd in dit advies.
Spaanse lidwoorden
De 'de' en 'het' van het Spaans zijn el (enkelvoud) en los (meervoud) als het gaat om mannelijke woorden. Vrouwelijke woorden krijgen het lidwoord la of las. Gelukkig zijn er vrij heldere regels over wanneer een woord mannelijk of vrouwelijk is. Mannelijk zijn alle woorden die eindigen op een o.
Lidwoorden zijn de, het en een. Je schrijft ze voor een zelfstandig naamwoord. Tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord kun je een bijvoeglijk naamwoord of een telwoord schrijven. Dit kunnen er ook meer zijn (een kille, natte dag).
Onzijdige woorden zijn goed herkenbaar aan het lidwoord het, maar mannelijke en vrouwelijke woorden hebben allebei het lidwoord de. Daaraan kun je het dus niet zien. Helaas kun je vaak niet 'weten' of een woord mannelijk of vrouwelijk is; je moet het opzoeken, bijvoorbeeld op Woordenlijst.org.
Naar mannelijke de-woorden wordt verwezen met hij, hem en zijn: Hij is zwaar; Ik heb hem op de kast gelegd; Zijn vorm is wat afwijkend. Naar vrouwelijke de-woorden wordt verwezen met ze en haar: Ze is zwaar; Ik heb ze / haar op de kast gelegd; Haar vorm is wat afwijkend.
Is het de of het praktijk
In de Nederlandse taal gebruiken wij de praktijk.