Decimale getallen kunnen we schrijven als breuken. Om een decimaal getal in een breuk om te zetten, moeten we de decimalen boven hun plaatswaarde zetten. Bijvoorbeeld: in 0,6 staat er een zes op de plaats van de tienden, dus zetten we de 6 boven de 10 om de gelijkwaardige breuk te maken, 6/10.
Breuk naar kommagetal: 1/5 = 0,2
Van breuk naar kommagetal: je wilt 1/5 schrijven als kommagetal. Dit kun je op verschillende manieren doen, maar we gaan het hier voordoen met behulp van een staartdeling. 1 : 5 schrijf je als staartdeling.
Een breuk wordt genoteerd met de teller en de noemer gescheiden door een breukstreep, een horizontale (12) of een schuine streep (1⁄2), in lopende tekst ook als 1/2. De teller is het getal boven de streep. De teller geeft aan, telt, hoe vaak de noemer voorkomt.
Dus we zijn klaar. 7 ÷ 8 of 7/8 =. 875 Ik zet nog wel een 0 voor de komma zodat duidelijk is waar de punt achter de komma staat 0.875. En we zijn klaar.
In de normale schrijfwijze wordt de repeterende breuk afgerond, wat wil zeggen dat alleen een bepaald aantal cijfers wordt genoteerd. Zo wordt 2/3 afgerond op: 2 decimalen als 0,67.
Een bijkomend aspect van gelijknamig maken is ook dat soms verschillende breuken dezelfde waarde hebben: 2/3 = 8/12. Omgekeerd betekent dit dat je soms breuken met grote getallen kun "vereenvoudigen": 8/12 = 4/6 = 2/3.
De woorden 'miljoen', 'miljard', 'biljoen' enzovoort schrijven we los: €7 miljard.
= 3 : 4 = 0,75.
Het streepje in de breuk wordt dan ook 'breukstreepje' of 'deelstreepje' genoemd. De breuk is dus een deelsom. Wat boven het streepje staat heet de teller, daaronder de noemer.
1/7 deel is dus 80. Voor de som moeten we weten hoeveel 6/7 deel van 560 is. Dat is dan 6 x 80. 6/7 deel van 560 is dus 480.
Een vierde deel is hetzelfde als een kwart. Op deze breukenkaart zie je een duidelijk voorbeeld met het bijbehorende kommagetal en het percentage. Breuken, kommagetallen en procenten staan namelijk in verhouding met elkaar.
Wanneer je 1 : 9 komt er 0,111 uit, wat hetzelfde is als 1//9.
Een breuk bestaat uit een teller en noemer. De teller van een breuk is het bovenste getal van een breuk, deze telt het aantal delen. De noemer van een breuk is het onderste getal van een breuk. De noemer benoemt hoeveel delen nodig zijn om tot 1 geheel te komen.
We veranderen niet de waarde van de breuk omdat we zowel de teller als de noemer door hetzelfde delen. 8 gedeeld door 2 is 4, 10 gedeeld door 2 is 5. En we zijn klaar. 0.8 is hetzelfde als 8 tienden, welke hetzelfde is als 4 vijfden.
⁄4 is een veelvoorkomende breuk, die gelijk is aan het kommagetal 0,25. Als je dit weet kun je ook uitrekenen welk kommagetal gelijk is aan 3⁄4 .
De teller vertelt hoeveel stukken er zijn. Een voorbeeld: De chocoladereep was in 5 stukken verdeeld. Als je 3/5 deel hebt, dan weet je dat het geheel (de hele chocoladereep) uit 5 stukken bestaat.
De -iljoen-getallen worden in stappen van duizend gebruikt. Dus duizend miljoen is een biljoen; duizend biljoen is een triljoen.
Omdat het hier om 4/5 deel gaat, moet je kind de uitkomst met de teller (4) vermenigvuldigen. De breuk 4/5 staat dus gelijk aan 80%.
Half is de benaming voor het breukgetal 1/2 (½), dus een gedeeld door twee. Half is iets als het in twee gelijke delen wordt gesplitst. Bij zelfstandig gebruik zegt men de helft. In het Nederlands zegt men "anderhalf" voor het getal 1½ en niet "een en een half".