Een schaal wordt vaak aangeduid met een breuk (1/10) of een dubbele punt (1:10). Deze schaal houdt in dat het schaalmodel 10 keer verkleind is. Schaal 2:1 zou betekenen dat het schaalmodel twee maal vergroot is.
Door de schaal van de kaart te delen door 100 000, krijg je de afstand in kilometers. Eén kilometer is namelijk 100 000 keer groter dan één centimeter. Je 'streept' vijf nullen weg. Bijvoorbeeld bij een schaal van 1 : 2 000 000 is 1 cm op de kaart gelijk aan 20 km in het echt.
Als iets op schaal getekend is, geeft de schaal de verhouding aan tussen de tekening en de werkelijkheid. Bij een schaal van 1:100 is een centimeter op de kaart 100 cm in werkelijkheid. Maar ook is bij een schaal van 1:100 een millimeter op de kaart 100 mm in werkelijkheid.
De schaal wordt vaak geschreven als breuk met ":" als delingssymbool. Als het model 10 maal zo klein is als het origineel, is de vergrotingsfactor 0,1, of anders geschreven 1 : 10 (uitgesproken als: een op tien). Dit geeft dus aan dat 1 cm van het model 10 cm van het origineel betreft.
Onder de auto staat dat de auto op de tekening 8 centimeter is. En dat de schaal 1 op 60 is. Als de schaal 1 op 60 is, betekent dat dat 1 centimeter op papier in het echt 60 centimeter is. “Als de schaal 1 op 60 is, betekent dat dat 1 centimeter op papier in het echt 60 centimeter is.”
Een schaal van 1 : 5 betekent dat de afmetingen van het origineel 5x zo groot zijn als het beeld. Dus stel je ziet een schatkaart met een schaal van 1:500, dan weet je dat iedere afstand die je meet op de schatkaart in het echt 500 keer zo groot is.
In een salarisschaal is vastgesteld hoeveel salaris je voor een functie krijgt op basis van je werkervaring. Vaak zijn er meerdere schalen en horen bij elke schaal andere functies. De loonschalen zijn verdeeld in tredes: hoe meer werkervaring je hebt, hoe hoger je trede en hoe hoger je bruto salaris.
De schaalstok is een liniaal met zes verschillende schaalverdelingen. Om deze schalen op een liniaal te kunnen aanbrengen is de doorsnede van de schaalstok stervormig met drie stralen.
Schaal 1:24 - Een schaal die is gebouwd en verzameld door zowel kinderen als volwassenen. Voorheen een zeer populaire schaal voor grotere modellen. Ze zijn ongeveer 7 inches (17,78 cm) lang. Schaal 1:32 - Vroeger bekend als de standaardmaat en ooit zo gewoon voor speelgoedtreinen, auto's en soldaten.
Schaalmodellen worden veelal aangeduid met een / (1/16) of : (1:16). De schaal probeert de verhouding aan te geven tussen het schaalmodel en de originele tractor. De lengte of de breedte van een Bruder tractor met de schaal 1:16 is 16 keer kleiner dan bij de originele tractor.
Een schaal van 1 : 30 betekent dat 1 lengte-eenheid van het model in het echt 30x zo groot is.
Bijvoorbeeld: 1:100 maten op tekening zijn 100 x zo klein als in werkelijkheid; 1:33 maten op tekening zijn 33 x zo klein als in werkelijkheid; 2: 1 maten op tekening zijn 2 x zo groot als in werkelijkheid. Het gebruik van de schaalliniaal: kijk in welke schaal de tekening staat bv. schaal 1:100 .
Deze schaal geeft aan hoe groot het model is ten opzichte van het origineel. Staat er bijvoorbeeld 1:18 bij vermeld, dan is iedere 18 cm van het origineel 1 cm in miniatuur.
Vaak is de schaal van een architectuur maquette ergens tussen de 1:5 en ongeveer 1:200.
Een schaal wordt vaak aangeduid met een breuk (1/10) of een dubbele punt (1:10). Deze schaal houdt in dat het schaalmodel 10 keer verkleind is. Schaal 2:1 zou betekenen dat het schaalmodel twee maal vergroot is.
1:12 = 38 cm. 1:18 = 25 cm. 1:32 = 14 cm. 1:43 = 10 cm.
Met een schaal bedoelen we hoeveel keer een miniatuur model kleiner is dan het model origineel. Bij 1:50 is de miniatuur dus 50 keer kleiner dan het oorspronkelijke voertuig. Hieronder een voorbeeld van een voertuig met een lengte van 4,50 meter.
Op een kaart met grote schaal kunnen dan ook per oppervlakte-eenheid in de werkelijkheid meer gegevens en meer details getoond worden dan op een kaart met een kleinere schaal zonder dat de leesbaarheid nadelig beïnvloed wordt.
De schaal gaat altijd uit van 1 centimeter op de kaart. Je rekent nu eerst uit hoeveel 1 centimeter op de kaart in werkelijkheid is. Antwoord: Als 4 centimeter op de kaart in werkelijkheid 10 kilometer is, dan is 1 centimeter op de kaart in werkelijkheid 2,5 kilometer.
Muren en wanden intekenen. Meet de lengte van de langste muur. Als je een plattegrond van een daadwerkelijke ruimte tekent (in tegenstelling tot een ruimte uit je verbeelding), meet deze ruimte dan op met een rolmaat. Verklein de schaal van de metingen zo dat het op een stuk grafiekpapier past.
Trede: een oplopend nummer waarmee de te onderscheiden treden binnen een schaal worden aangegeven. Een andere benaming voor trede is 'periodiek'. In de Thuiszorg worden zogenoemde 'Aanloopperiodieken'(aanlooptreden) gehanteerd.
Een breukschaal geeft de verhouding tussen de afstand op de kaart en de werkelijke afstand op het terrein. Als je 9,5 cm meet op je kaart dan heb je in werkelijkheid 475 m. Als je 1 cm meet op de kaart heb je werkelijkheid 10000 cm of 100 m. Als je 3 cm meet op de kaart heb je dan in werkelijkheid 300 m.
Schaal 1 : 10 betekent: alles is in werkelijkheid 10 keer zo groot als op de tekening.