Een breuk bestaat uit een teller en noemer. De teller van een breuk is het bovenste getal van een breuk, deze telt het aantal delen. De noemer van een breuk is het onderste getal van een breuk. De noemer benoemt hoeveel delen nodig zijn om tot 1 geheel te komen.
Hoe gebruik je breuken? Bij een breuk bereken je eerst alles boven de deelstreep, vervolgens alles onder de deelstreep en dáárna deel je het pas door elkaar. Als geheugensteuntje kun je doen alsof alles zowel boven als onder de deelstreep tussen haakjes staat.
Breuken optellen
Breuken met dezelfde noemer (ook wel: gelijknamige breuken) kun je optellen door de tellers op te tellen en de noemer te behouden. Als je bijvoorbeeld ¼ optelt met ¾, dan kunnen we de tellers optellen (1+3=4) en de noemer (=4) behouden. Je zal zien dat dit gelijk is aan 1.
Een bijkomend aspect van gelijknamig maken is ook dat soms verschillende breuken dezelfde waarde hebben: 2/3 = 8/12. Omgekeerd betekent dit dat je soms breuken met grote getallen kun "vereenvoudigen": 8/12 = 4/6 = 2/3.
Leg uit dat als je een deel met eenvoudige breuk wil berekenen je het totaal deelt door de noemer. Dus als je een kwart of 1//4 van de horloge wilt uitrekenen, dan deel je 12 : 4.
Bij het vermenigvuldigen van breuken moeten de tellers met elkaar worden vermenigvuldigd en de noemers met elkaar worden vermenigvuldigd. Ook bij het delen van breuken hoeven de noemers niet hetzelfde te zijn. Voor delen geldt: delen door een breuk is vermenigvuldigen met het omgekeerde (van die breuk).
In groep 6 krijgen kinderen les in breuken: halven, derden, kwarten, vijfden, tienden etc. Zij leren deze breuken te plaatsen op een getallenlijn en vereenvoudigen. Ook leren zij rekenen met decimalen (kommagetallen).
Breuken vormen een belangrijk onderdeel van rekenen in groep 6. Een breuk is eigenlijk een gebroken getal dat tussen 2 hele getallen in zit.
breuken: 5/8 is groter dan 1/2, want 1/2 is gelijkwaardig aan 4/8 en 4/8 is kleiner dan 5/8; Bij enkele van de bovengenoemde strategieën is de gelijkwaardigheid van breuken niet direct betrokken.
Leg uit dat je ongelijknamige breuk gelijknamig kan maken door de noemers gelijk te maken. Vermenigvuldig eerst de noemers met elkaar (9 × 7 = 63).Vervolgens vermenigvuldig je de teller met datzelfde getal. Dus 4 × 7 = 28 en 3 × 9 = 27.
Om een breuk gelijknamig te maken moet je er voor zorgen dat de noemers van beide breuken hetzelfde worden. Dit kun je doen door een van de breuken of beide breuken te vermenigvuldigen of te delen. Laat met het voorbeeld zien hoe je of 4//16 deelt door 2 om 2//8 te krijgen. Of hoe je 3//8 x 2 doet om 6//16 de krijgen.
Door de teller en de noemer te vermenigvuldigen met hetzelfde getal, maak je een gelijkwaardige breuk.
Driekwart is een breukgetal en de benaming voor ¾. Driekwart is een term waarmee iets wordt aangeduid als er een kwart van ontbreekt, anders gezegd: drie maal een kwart of drie gedeeld door vier. Driekwart wordt als één woord, dus als één begrip gezien.
Als je de noemer groter maakt wordt de breuk kleiner. Als je de teller groter maakt dan is de breuk ook groter. Als je de teller groter maakt dan is de breuk ook groter.
7 ÷ 8 of 7/8 =.875 Ik zet nog wel een 0 voor de komma zodat duidelijk is waar de punt achter de komma staat 0.875.
Een schaal van 1 : 100 betekent dat 1 lengte-eenheid van het model in het echt 100x zo groot is. Dus stel het schaalmodel van het schip is 10 centimeter, dan weet je dat het schip in het echt 100 · 10 centimeter = 1.000 centimeter (oftewel 10 meter) lang is.
Omdat het hier om 4/5 deel gaat, moet je kind de uitkomst met de teller (4) vermenigvuldigen. De breuk 4/5 staat dus gelijk aan 80%. Hoe bereken je een procentuele verandering?
Half is de benaming voor het breukgetal 1/2 (½), dus een gedeeld door twee. Half is iets als het in twee gelijke delen wordt gesplitst. Bij zelfstandig gebruik zegt men de helft. In het Nederlands zegt men "anderhalf" voor het getal 1½ en niet "een en een half".
Bij een 'normale' wortel reken je eigenlijk terug vanuit het kwadraat: 122= 144, dus √144=12. Bij een hogeremachtswortel werkt het eigenlijk hetzelfde, maar dan met een macht: 43= 64, dus 3√64 = 4.