Je eindigt je inleiding met de leeswijzer (chapter outline). De leeswijzer verduidelijkt de structuur van je scriptie en laat zien hoe ieder hoofdstuk bijdraagt aan je centrale doelstellingen.
Aan het einde van de inleiding geef je de stelling (jouw mening) van dit betoog. Op je eindexamen neem je de stelling over die je gegeven is in de opdracht. Belangrijk: geef nog geen argumenten in de inleiding, die komen in het middenstuk.
In de laatste alinea van de inleiding geef je een korte beschrijving van de opbouw van het document en de manier waarop je de centrale vraag gaat beantwoorden. Je maakt de lezer als het ware wegwijs in je document.
Een goede inleiding trekt de aandacht van de lezer en geeft aan waarover de tekst gaat. Een goed geschreven tekst bevat een inleiding van één of enkele alinea's. Na het lezen van de inleiding weet de lezer wat er komen gaat. Zo kan hij bepalen of de tekst voor hem interessant is om te lezen.
In je inleiding introduceer je je onderwerp, stelt de probleemstelling op en vertelt je doelstelling en je onderzoeksvragen. Verder maak je een korte beschrijving van de onderzoeksopzet en maak je een leeswijzer.
De kernzin van een alinea is de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat. Vaak is de eerste zin van de alinea de kernzin, maar ook de tweede zin of de laatste zin van de alinea kan kernzin zijn.Een enkele keer staat de kernzin in het midden van de alinea.
Slot: meestal is dit de conclusie of samenvatting.Het kan ook zo zijn dat je je eigen mening over het onderwerp moet geven of dat je terugblikt op het schrijven van het verslag.
Je schrijft een 'lekkere' inleiding, een appetizer, om ervoor te zorgen dat je lezer zin heeft om verder te lezen. Gebruik bijvoorbeeld een verhaaltje, een persoonlijke ervaring of een vergelijking. In de inleiding zet je ook je standpunt. Je inleiding mag dan ook uit twee alinea's bestaan, maar één is ook goed.
De inleiding van een essay is meestal niet langer dan een of twee paragrafen en maakt normaliter ongeveer 10 tot 20 procent uit van je tekst.
Aan het einde van de inleiding geef je al kort de posities en argumenten weer die je in het middenstuk gaat behandelen en tot welke conclusie je gaat komen. Het is in de inleiding niet de bedoeling dat je de argumenten al uitwerkt of voorbeelden geeft.
Een inleiding bestaat uit één of meer alinea's en heeft als functies aandacht trekken van de lezer en het introduceren van het onderwerp.
Het laatste deel van een tekst wordt het slot genoemd. Het slot herhaalt meestal het belangrijkste uit de tekst. Door het slot wordt het verhaal mooi rond. Let op: bij nieuwsberichten is er vaak geen slot.
In het slot trekt de schrijver een conclusie of een korte samenvatting. Een schrijver brengt samenhang aan in zijn tekst. Dat doet hij door tekstverbanden of tekstrelaties aan te brengen tussen woorden, zinnen en alinea's.
Een slot doet wat je in de inleiding hebt beloofd. Je geeft antwoord op de vraag die je hebt gesteld of het voorgaande samenvatten. Je kunt het zien als een geslaagde date: je begint met een handdruk en eindigt samen in bed met een ontbijtje de volgende ochtend.
De 7 tekstdoelen
Nou: informeren, instrueren, adviseren, overtuigen, activeren, emotioneren en inspireren.
Wat zijn kernwoorden? Hoewel de Nederlandse taal ten minste 250.000 woorden telt, gebruiken we maar zo'n 200 woorden voor 80% van wat we dagelijks zeggen. Deze woorden noemen we de kernwoorden.
Het onderwerp introduceren. Aanduiden wat de lezer kan verwachten. Aangeven voor welke lezers dit relevant is en waarom. Je lezer helpen hoe hij het document het beste kan lezen.
In het slot is vaak te zien met welk doel de schrijver de tekst heeft geschreven. Welke tekstdoelen er allemaal zijn, lees je in het artikel Tekstdoelen.