Indien slechts 1 standweide: om de 8 weken ontwormen tussen eind april en eind oktober. Indien ooien en/of geiten met lammeren: altijd de moederdieren ontwormen voordat ze naar buiten gaan. Lammeren ontwormen bij het spenen en vervolgens na enkele dagen in een schone weide brengen.
Een veelgebruikt middel is Cydectin. Daarvan wordt een dosering van 1 ml per 5 kg lichaamsgewicht voor schapen voorgeschreven. Voor geiten moet men 2 ml per 5 kg lichaamsgewicht geven. Om onderdosering te voorkomen is het raadzaam door weging een goed beeld van de gewichten van de dieren te krijgen.
Lammeren hebben nog geen weerstand tegen worminfecties en zonder preventieve maatregelen kunnen ze daar last van krijgen. Dergelijke infecties worden zichtbaar door dunne mest, slechte groei of hoesten, in geval van longwormen.
Als de ooien met de lammeren naar buiten gaan, moeten de ooien ontwormd worden. Daarna moeten de lammeren bij het spenen ontwormd worden en vanaf 6 weken na de ontworming tot 1 juli elke 3 weken verweid worden en na 1 juli elke 2 weken. Zo wordt voorkomen dat de lammeren een zware wormbesmetting opdoen.
De appels en peren zijn vanwege hun hoge energiewaarde zeker in te schakelen in een rantsoen van melkkoeien, vleesrunderen, schapen of geiten, hetzij rauw en in stukken gehakt, hetzij ingekuild.
De beste remedie tegen diarree is preventie. Voor de preventie van E. coli en cryptosporidium tijdens de eerste 4 levensweken is een goed biestmanagement noodzakelijk. zorg ervoor dat de lammeren in de eerste paar uur na de geboorte een voldoende hoeveelheid biest binnen krijgen.
Schapenluis is zeer milieuvriendelijk te bestrijden door een beetje olie (bv zonnebloemolie) over de schapenrug te gieten. Schapenluizen (alsook varkensluis) zijn nogal mobiel en kruipen binnen enkele dagen door de olie waarbij ze hun ademende huid dichtsmeren en stikken.
Coccidiose is een parasiet waarmee het lam zich besmet door opname van de eieren, dit zijn oöcysten. Dit kan zowel in de stalperiode als in het weiland gebeuren. Na opname van oöcysten via water of voer wordt de darmwand aangetast. Hierdoor kunnen voedingsstoffen minder goed worden opgenomen.
Doe mestonderzoek! In elk geval 4 weken na inscharen op een perceel dat eerder dat jaar begraasd is, en daarna ongeveer elke 4-6 weken. Afhankelijk van het verloop van de besmetting kunnen we adviseren dat vaker, of juist minder vaak te doen.
Cydectin Drench Oraal. Gebruiksklare oplossing voor orale toediening op basis van moxidectine, te gebruiken bij de behandeling van schapen tegen maag- darm- en longwormen en alle voorkomende schurft-mijten en luizen. Middel met een zeer lange werking.
Schapen eten ruwvoer, dat wil zeggen gras en hooi. Pas op dat er geen Jacobskruiskruid in het hooi zit, dit is giftig. Ook lusten ze wat blaadjes en twijgjes, maar let wel op dat u ze, bijvoorbeeld met snoeiafval, geen giftige planten zoals bijvoorbeeld Taxus voert, dat kan dodelijk zijn.
Een schaap dat nog levenskracht heeft, zal zelf ook willen opstaan, en hoeft alleen maar geholpen te worden. Een schaap dat geheel niet meewerkt, moet niet te plotseling op de poten gezet worden, maar in etappes, zodat de organen zich weer aan kunnen passen aan de nieuwe situatie.
“Bij dieren met droge hoest is er vaak niet echt longontsteking. Wel is het een duidelijk signaal dat er iets niet klopt in de stal. Kijk hierbij naar het klimaat, aanwezigheid van stof en bv ammoniak. Natte hoest of langdurige hoest kan wel uitmonden in een daadwerkelijke longontsteking.
Schapen met jeuk zouden wel eens last kunnen hebben van de parasiet psoroptes. Deze mijt veroorzaakt wolschurft, ook wel schurftmijt genoemd. Behalve jeuk - de schapen staan zich geregeld te schuren aan een boom of een ander object - vertonen de schapen onrust en woluitval.
Kwispelen kan er op duiden dat het dier te maken heeft met myiasis, de belangrijkste huidaandoening bij schapen, veroorzaakt door maden. De maden zijn afkomstig van de blauwgroene bromvlieg (Lucilia sericata). Naast kwispelen kan het schaap gaan stampen of zichzelf bijten vanwege de jeuk.
De schapenluis is een vleugelloze, bloedzuigende parasiet. Hij lijkt op een teek, maar is dat niet. De luis leeft ongeveer zes maanden in de wol van het schaap en produceert 10 tot 20 larven. Hij heeft een voorkeur voor lammeren en drachtige ooien.
Om al het eten uit de pens te herkauwen moet een schaap heel wat mondenvol opnieuw kauwen. Een schaap poept keer per dag Teken hier hoe de poep van een schaap er uitziet.
Door middel van bloedonderzoek kan vastgesteld worden of een schaap besmet is. De positief reagerende schapen worden afgevoerd. Als na een aantal bloedonderzoeken blijkt dat er geen besmette dieren op een bedrijf aanwezig zijn, krijgt het bedrijf een zwoegervrij certificaat.
Bij warm weer kunnen schapen beginnen hijgen en zweten om koel te blijven. Als ze een volgroeide vacht hebben, kunnen volwassen schapen makkelijk koude temperaturen aan (zelfs vriestemperaturen). Pas geschoren of jonge dieren kunnen het koud krijgen.
Aan groeiende dieren mag men ca. 25 gram per kg lichaamsgewicht per dag geven aan totale voeropname (waarvan 75% ruwvoer), omdat ze meer nodig hebben; Zogende dieren hebben zelfs nog meer nodig, hier geldt als richtlijn: ca. 40 gram per kg lichaamsgewicht per dag aan totale voeropname (waarvan 75% ruwvoer).
Na 4 weken neemt de melkproductie af en kan de ooi minder krachtvoer krijgen. De lammeren beginnen al na drie weken ook hooi te eten. Na circa 6 weken is het normaal gesproken niet meer nodig het rantsoen van de ooien aan te vullen met krachtvoer.
De behoefte aan koper is bij Texelaars en Suffolks laag, hoger bij melkschapen en het hoogst bij Fin-kruisingen en Scottish Blackface. Texelaars hebben daarom minder snel kopergebrek maar zijn juist wel gevoelig voor kopervergiftiging. Zandgronden bevatten weinig koper, hier zijn dan ook eerder problemen te verwachten.