Een voorzetsel is bijna altijd onderdeel van een woordengroep waarin een zelfstandig naamwoord staat (naar de bus, op de tafel, achter de koelkast). Let op: soms is het geen voorzetsel (of
Een voorzetsel legt een verband tussen de woordgroep waar het deel van uitmaakt (zoals aan de muur) en een ander element in de zin, zoals een werkwoord (bijvoorbeeld hangt: 'Het schilderij hangt aan de muur'). Voorzetsels zijn bijna altijd onderdeel van een woordgroep waarin het hoofdwoord een zelfstandig naamwoord is.
Andere voorbeelden van voorzetsels zijn: aan, achter, bij, binnen, boven, buiten, dankzij, door, gedurende, in, langs, naar, nabij, om, omstreeks, over, per, qua, rond, sinds, te, tegen, tegenover, tot, tussen, uit, van, vanaf, vanuit, via, volgens, voorbij, wegens, zonder.
Je kunt erachter komen of “er” aan het voorzetsel vast moet, door er een vraagzin van te maken die begint met “waar”. Het antwoord op de vraag geeft aan of je “er” en het voorzetsel aan elkaar moet schrijven.
Enkele veelvoorkomende voorzetsels zijn: over, boven, over, na, tegen, langs, tussen, rond, bij, voor, achter, onder, onder, naast, tussen, door, omlaag, tijdens, behalve, voor, van, in, binnen, in, zoals, nabij, van, uit, op, op, uit, buiten, over, verleden, aangezien, door, gedurende, totdat, aan, naar, onder, totdat, ...
Voorzetsels van plaats
Ze ontmoeten elkaar in de lunchroom. Ze wachtte op de hoek. Hij liet zijn telefoon op het bed liggen. Leg de pen in de lade.
Lijst voorzetsels
aan, achter, af, behalve, beneden, bij, binnen, boven, buiten, door, in, langs, met, na, naar, naast, om, onder, op, over, per, sinds, te, tegen, tot, tussen, uit, van, via, volgens, voor, zonder.
We schrijven ertoe aan elkaar als de combinatie een voornaamwoordelijk bijwoord is. Dat is het geval als u de combinatie kunt vervangen door het oorspronkelijke voorzetsel en een naamwoord. De vorm -toe gaat terug op het voorzetsel tot.
Voorzetsels zijn woorden waarmee een plaats, tijd of relatie wordt aangegeven. Je kind kan een voorzetsel in combinatie met een zelfstandig naamwoord gebruiken, maar ook met een voornaamwoord of werkwoord.
"Vaste voorzetsels" duiden op voorzetselzinnen of uitdrukkingen waarbij specifieke voorzetsels consistent bepaalde woorden of zinnen vergezellen, waardoor een standaardgebruik in de taal wordt gehandhaafd . Voorbeelden zijn: "gewoon aan", "geïnteresseerd in" en "consistent met".
Voorzetsels in de Engelse taal geven de relatie van een zelfstandig naamwoord of voornaamwoord tot iets aan. Bij het gebruik van een voorzetsel is het noodzakelijk om het onderwerp en het werkwoord ervoor te hebben en moet het worden gevolgd door een zelfstandig naamwoord . Laat een voorzetsel nooit volgen door een werkwoord.
Por, para, de, a, con, en… het zijn allemaal voorzetsels. Net als in elke andere taal gebruiken we voorzetsels om de verschillende elementen van een zin aan elkaar te koppelen (richting, plaats, reden, positie, etc.).
bijwoorden van tijd: wanneer, morgen, vandaag, gisteren, binnenkort, onlangs. aanwijzende bijwoorden: daar, hier, nu. onbepaalde bijwoorden: ergens, nergens, nooit, altijd.
Voorzetsels zijn woorden zoals op, onder, in, door, behalve, tussen en tegen. Ze geven de relatie (bijvoorbeeld tijd, plaats of reden) aan tussen het woord waar ze voor staan en de andere woorden in de zin: tijdens de vakantie, in de scriptie, vanwege het slechte weer.
Het voorzetsel "at" kan in meerdere contexten worden gebruikt, zoals het vertellen van tijd of locatie (bijvoorbeeld, iemand vertellen om "om middernacht" of "in de koffieshop" te ontmoeten). "At" kan echter ook worden gebruikt om voorzetselzinnen te introduceren die het object van een zin identificeren. Hij keek naar alle verschillende opties.
Een bijwoord zegt nooit iets over een zelfstandig naamwoord, dan is het namelijk een bijvoeglijk naamwoord. Een voorbeeld van een zin met een bijwoord is: 'Ik heb heel lekker gegeten'. In deze zin is 'heel' het bijwoord.
Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens… achter te zetten. voor de kast, op de kast, achter de kast…
Een voorzetsel is een woord of groep woorden die gebruikt worden om zelfstandige naamwoorden, voornaamwoorden en zinnen te koppelen aan andere woorden in een zin . Enkele voorbeelden van voorzetsels zijn enkele woorden zoals in, at, on, of, to, by en with of zinnen zoals in front of, next to, instead of.
In sommige gevallen ontstaat een fout doordat een ander woord als voorzetsel lijkt te worden gebruikt. In voorbeeld (10) bijvoorbeeld, lijkt 'voorafgaand' als voorzetsel te zijn gebruikt, doordat hier het echte voorzetsel 'aan' ontbreekt: 'Voorafgaand aan het interview'.
Beide zijn correct. Ik kijk ernaar uit, ik kijk ernaar uit, ik kijk ernaar uit en Ik kijk ernaar uit betekenen hetzelfde. We kunnen 'kijken uit naar' aan het einde van formele brieven en formele e-mails gebruiken. We gebruiken in dit geval meestal de enkelvoudige tegenwoordige tijd.
Geen spatie tussen 'er' en voorzetsel
De regel is eenvoudig: schrijf 'er' vast aan het voorzetsel dat erachter staat. Dus 'erin', 'eraan', 'ertegen', 'erop', 'ervoor', enzovoorts. Overigens geldt dit ook voor 'hier' en 'daar'.
Het voorzetsel of bijwoord hoort bij het woord dat of de woordgroep die erop volgt. Er, hier, daar of waar kan als los bijwoord van plaats worden gebruikt, met de letterlijke betekenis: 'op die/deze plek, op welke plek'. Het voorzetsel of bijwoord dat erop volgt, maakt deel uit van een ander zinsdeel.
Na een voorzetsel volgt altijd een niet-onderwerpsvorm van het persoonlijk voornaamwoord. Onderwerpsvormen zijn ik, jij/je, hij, zij/ze, het, wij/we, jullie en zij/ze.
Een voorzetselvoorwerp is een zinsdeel dat begint met een voorzetsel. Dat voorzetsel hoort bij het gezegde van de zin. Voorbeelden zijn: zorgen voor, geloven in, denken aan, verlangen naar, zich verheugen op.
Toelichting. Niet is een bijwoord van ontkenning dat de inhoud van een zin ontkent of bijvoorbeeld een werkwoord, deelwoord, bijvoeglijk naamwoord of bijwoord dat erop volgt: niet doen, niet gezegd, niet lopend, niet verlegen, niet erg, niet bijzonder slim enzovoort.