De COD-voornaamwoorden worden in het algemeen voor het werkwoord geplaatst. Je vois un éléphant → je le vois. Ik zie een olifant → Ik zie hem. De COD of lijdend voornaamwoorden kunnen ook uitdrukkingen vervangen waarin een werkwoord gebruikt wordt.
Er is een eenvoudige regel die in standaardzinnen opgaat: 'lui' (mannelijk en vrouwelijk) en 'leur' staan altijd direct voor het werkwoord. De anderen (me / te / se / nous/ vous) staan direct achter het onderwerp of na 'ne' als er een ontkenning in de zin staat.
Le pronom personnel COI
Le pronom personnel COI, het meewerkend voorwerp, herken je aan à/pour/de (al staan die alarmbelletjes er niet altijd bij). Voor de 3e persoon enkelvoud is er maar 1 vorm: lui. Voor de 3e persoon meervoud wordt de vorm leur gebruikt.
Volgorde. Vind het onderwerp: wie of wat + gezegde? Vind het lijdend voorwerp: wie of wat + gezegde + onderwerp? Vind het meewerkend voorwerp: (aan/voor) wie of wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Dit zinsdeel hangt in een zin samen met het onderwerp en het gezegde. Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp, alleen wanneer een zin uit een werkwoordelijk gezegde bestaat. Een lijdend voorwerp is vaak een zelfstandig naamwoord (huis, kind, Mees).
De algemene regel voor de plaats van het COD in een zin is dat die altijd voor de infinitief komt te staan. Als er een vervoegd werkwoord in de zin staat, dan komt het COD daarvoor te staan. Anders staat het COD altijd voor de infinitief.
De COD-voornaamwoorden worden in het algemeen voor het werkwoord geplaatst. Je vois un éléphant → je le vois. Ik zie een olifant → Ik zie hem. De COD of lijdend voornaamwoorden kunnen ook uitdrukkingen vervangen waarin een werkwoord gebruikt wordt.
Je kijkt naar het onderwerp van de zin (degene die iets doet) en naar het 'gezegde' van de zin (wat diegene doet, het gezegde is één of meerdere werkwoorden). Je stelt dan de vraag: Wat … (+onderwerp en gezegde)?
Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt of verneemt of van wie iets wordt afgenomen. In de zin 'De zon geeft ons energie' is ons het meewerkend voorwerp. Het meewerkend voorwerp is vaak de 'ontvangende partij'.
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen. Persoonlijke voornaamwoorden zijn onder andere: ik, je, jij, jou, u, hij, zij, ze, het, wij, we, jullie, zij (meervoud), mij, me, hem, haar, ons, hen, hun en ze (meervoud).
Een persoonlijk voornaamwoord kan verschillende functies hebben in een zin. De belangrijkste is natuurlijk het onderwerp: je, tu, il/elle/on, nous, vous, ils/elles. Het onderwerp is degene die Het werkwoord vervoegt , en die altijd vlakbij het werkwoord staat.
Het lijdend voorwerp herkennen
Er staat altijd maximaal één lijdend voorwerp in de zin. Het lijdend voorwerp (lv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp?
De term 'lijdende vorm' duidt een werkwoordelijk gezegde aan dat bestaat uit een vorm van het hulpwerkwoord worden of zijn in combinatie met een voltooid deelwoord, bijvoorbeeld De tekst wordt geschreven of De kaarten zijn geschud.
Er staat altijd maar maximaal één meewerkend voorwerp (mv) in een zin. Het meewerkend voorwerp (mv) kun je vinden door de volgende vraag te stellen: mv: aan/voor wie + wwg + ow + (lv)? Let op: Het voorzetsel 'aan' of 'voor' kan bijna altijd worden weggelaten of toegevoegd bij het meewerkend voorwerp.
Pronoms toniques worden ook 'scheidende' of 'benadrukte' voornaamwoorden genoemd. Ze worden voornamelijk op deze twee manieren gebruikt: Na c'est: - Qui est la plus belle ? - C'est moi !
Participe passé is de Franse benaming voor het voltooid deelwoord. Het komt voor in de passé composé en veel andere tijden. Voor het voltooid deelwoord gelden de volgende regels: Regelmatige werkwoorden op -er → er wordt é.
Een voornaamwoord (of: pronomen, meervoud pronomina) is in het algemeen een woord dat naar een zelfstandigheid (iets of iemand) verwijst, bijvoorbeeld dat of zij. Daarmee onderscheidt het zich bijvoorbeeld van een zelfstandig naamwoord, dat zo'n zelfstandigheid (bijvoorbeeld boek, vrouw of Lia) noemt.
De gebruikelijke woordvolgorde in een Nederlandse zin is: onderwerp + persoonsvorm + rest van de zin. Je hoeft niet altijd met het onderwerp te beginnen. Soms begin je met het werkwoord of met een ander deel van de zin. Het hangt ervan af welk deel van de zin je nadruk wilt geven.
Bij taalkundig ontleden geef je elk woord van de zin een aparte naam. Bij redekundig ontleden geef je elk zinsdeel een aparte naam. Een zinsdeel kan uit meerdere woorden bestaan.
De appel is het lijdend voorwerp.
Een naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin en een zinsdeel met een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord dat iets zegt over het onderwerp. Het naamwoordelijk gezegde geeft een toestand aan: het onderwerp is/ wordt/ blijft/ blijkt/ lijkt/ schijnt/ heet iets.