Maar wat is een goed verhaal? Dat draait om drie kwaliteiten: inzicht, inspiratie en verbinding. Ze komen in al onze trainingen aan de orde, maar soms heeft een kwaliteit de meeste aandacht nodig. Vaak wil je met je verhaal je publiek tot inzichten brengen en overtuigen.
Een goede plot begint met het introduceren van je personages
Het is gebruikelijk om aan het begin van de plot, je verhaallijn, maar ook personages te introduceren. Je moet de lezer nieuwsgierig maken naar wat er verder allemaal gaat gebeuren, maar ook het belangrijkste personage of personages in het verhaal brengen.
Hoe vaker je het vertelt, hoe beter je het verhaal zelf ook begrijpt, je personages kent en hun dilemma's, en dat is belangrijk voor een goede vertelling. Dus oefen in je hoofd en hardop, voor de spiegel of voor de videocamera van je smartphone (beetje confronterend).
Een exempel of exemplum is een verhaal, dat vooral in de middeleeuwen werd ingezet om het publiek te overtuigen van een bepaald geloof en om het gegeven voorbeeld na te laten volgen.
Het bevat een hoofdpersoon, een verhaallijn waarbij de hoofdpersoon een ontwikkeling doormaakt als gevolg van een dilemma, conflict of worsteling en bevat tegenstanders en medestanders. Het brengt gebeurtenissen met elkaar in verband. Het is authentiek. Het is persoonlijk.
Wat is dat eigenlijk, de vorm? Als je het over de vorm van een boek hebt, gaat het over de manier waarop je de tekst presenteert aan de lezer. Dus hoe je structuur geeft aan de inhoud, hoe je de hoofdstukken opmaakt, de tone of voice en vertelperspectief maar ook zaken als vormgeving.
Begin uw intro met een vraag aan de lezer. Dit kan een retorische vraag zijn, bijvoorbeeld: “Wie heeft nou geen zin in mooi weer?” of een dilemma die je voorstelt aan de lezer: “Als u moest kiezen tussen een gelukkig leven met werk of een eenzaam leven zonder werk?”.
De alwetende verteller neemt de lezer als het ware aan de hand en leidt hem door het verhaal heen. Hij legt uit wanneer er nieuwe personages optreden, wanneer er een tijdssprong gemaakt wordt of wanneer er zaken aan de orde komen die de lezer niet begrijpt.
Eerste persoon (ik-perspectief): deze verteller vertelt het verhaal vanuit zijn of haar ogen. Als je schrijft vanuit een ik-perspectief moet je heel goed weten wat je personage zou doen, denken of zien. Je moet door de ogen van je personage kunnen kijken en door de hersenen van je personage kunnen denken.
Een verhaal geschreven in de derde persoon herken je aan het gebruik van 'hij' en 'zij'. Het verhaal wordt niet verteld door je hoofdpersonage zelf, maar door een verteller die zich als het ware buiten je verhaal bevindt.
Een verhaal heeft een vaste opbouw. Er zijn altijd vier elementen: een hoofdpersoon met een probleem, een zoektocht met een worsteling, een wending met een aha-moment en het inzicht of het resultaat. En vervolgens kan het verhaal ook doorverteld worden.