Onvoltooid tegenwoordige tijd – Om feiten en zaken te bespreken die van belang zijn voor je betoog en die geen achtergrondinformatie zijn. Vb.
De onvoltooid tegenwoordige tijd wordt gevormd door aan de stam van het werkwoord een uitgang toe te voegen. Voorbeelden van de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t.) zijn: ik werk, jij denkt, hij gaat, wij wandelen, jullie eten, zij dromen.
Alleen de onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd hebben een eigen vorm. Voor de overige zes tijden moet je twee of meer werkwoordsvormen combineren. De onvoltooid tegenwoordige tijd en de onvoltooid verleden tijd worden overigens vaak kortweg tegenwoordige tijd en verleden tijd genoemd.
De belangrijkste tegenwoordige tijden zijn de onvoltooid tegenwoordige tijd (o.t.t. of presens) en de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t. of perfectum). ik werk (o.t.t.) - ik heb gewerkt (v.t.t.) ik kom (o.t.t.) - ik ben gekomen (v.t.t.)
De voltooid tegenwoordig tijd (v.t.t.) of perfectum is een tijd (tempus) die onder andere het perfectieve aspect uitdrukt. In de Nederlandse grammatica bestaat de voltooid tegenwoordige tijd uit een onderwerp, een hulpwerkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd en een voltooid deelwoord.
wordt gevormd door een combinatie van twee werkwoordsvormen: enerzijds een eerste verbale pool (of persoonsvorm) (een vorm van de hulpwerkwoorden van tijd, nl. zijn of hebben) en anderzijds, een tweede verbale pool (een voltooid deelwoord of „participium perfectum‟), die fungeert als “verbale rest”.
Wanneer gebruik je heb/had? Ik heb verwijst naar een handeling in het verleden, die is afgelopen (vtt). Er brandden geen kaarsen, dus heb ik de taart meteen aangesneden. Ik had verwijst naar een handeling die plaatsvond vóór een andere handeling in het verleden (vvt).
De gebiedende wijs is een werkwoordsvorm die we gebruiken om een gebod of een bevel uit te drukken. In zinnen met een gebiedende wijs ontbreekt het onderwerp en staat de werkwoordsvorm op de eerste plaats.
de onvoltooid tegenwoordige tijd (of presens): hij woont, hij komt; de onvoltooid verleden tijd (of imperfectum): hij woonde, hij kwam; de voltooid tegenwoordige tijd (of perfectum): hij heeft gewoond, hij is gekomen; de voltooid verleden tijd (of plusquamperfectum): hij had gewoond, hij was gekomen.
In het Nederlands heb je acht verschillende tijden: vier daarvan zijn onvoltooid en vier daarvan zijn voltooid.
Hoe vorm je de ott (= de onvoltooid tegenwoordige tijd, presens) van regelmatige werkwoorden, van “hebben” en “zijn” en van de modale werkwoorden “moeten”, “kunnen”, “willen”, “mogen”, “zullen”.
De onvoltooid verleden tijd wordt vaak gebruikt om een situatie te beschrijven die zich vóór het moment van spreken of schrijven heeft afgespeeld. Het kan gaan om een eenmalige handeling of om een langere of kortere tijd durende situatie. An werkte gisteren in Brussel.
' Als je alleen de doeltaal (hier het Nederlands) noemt, is in het gebruikelijkst: 'Ze vertaalde de tekst in het Nederlands. ' Ook naar is mogelijk: 'Ze vertaalde de tekst naar het Nederlands. '
De afkorting VVT staat voor Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg. Waar het vroeger vanzelfsprekend was dat ouderen die hulp nodig hadden werden opgenomen in een verpleeg- of verzorgingstehuis, wordt er tegenwoordig meer naar de wensen van de ouderen gekeken.
Het imperfectum is een ander woord voor een tempus in het Latijn dat het meest overeenkomt met de onvoltooid verleden tijd (OVT) in het Nederlands.
Tegenwoordige tijd en toekomende tijd
Hoewel we de verleden tijd van zullen (zouden) gebruiken, spreken we over hypothetische situaties in het heden of in de toekomst.
Bij de onvoltooid verleden tijd gaat het over een handeling die op een exact moment in het verleden plaatsvond. Bij de voltooid verleden tijd gaat het om een afgeronde handeling ergens in het verleden. In een zin die in de onvoltooid verleden tijd staat, komt geen hulpwerkwoord voor.
V.T.T. van VERDWALEN
De leerlingen vormen zelf een aantal korte zinnen in de o.t.t. (onderwerp en werkwoord) en zetten die dan om in de v.t.t.. Voorbeeld: De hond blaft => de hond heeft geblaft. Bij deze opgave zullen de leerlingen weer problemen tegenkomen bij de spelling van het voltooid deelwoord.
Als de handeling zelf centraal staat, worden deze werkwoorden met hebben vervoegd. Als de verandering van plaats of de richting (met het te bereiken doel) centraal staat, worden ze met zijn vervoegd.