Vaak drukt de genitivus een bezit uit. Je mag het dan vertalen met 'van …'. Uit de verzameling van leerlingen wordt een deel aangewezen. Het woord 'leerlingen' is hier het geheel – en dus het staat in de genitivus partitivus.
De dativus is de naamval die primair de functie van meewerkend voorwerp markeert. Het meewerkend voorwerp is het zinsdeel dat in de handeling het lijdend voorwerp (het zinsdeel dat de handeling ondergaat) ontvangt van het onderwerp (dus de 'handelaar').
De oorspronkelijke functie van de genitivus bestaat hierin, dat hij een nadere bepaling geeft bij een substantivum. De aard van deze bijvoeglijke bepaling kan verschillen; vandaar de hier volgende classificatie. A. De genitivus possessivus (van bezit) duidt de eigenaar, oorsprong e.d. aan.
De genitivus is een naamval die hoofdzakelijk als bijvoeglijke bepaling wordt gebruikt. Deze bijvoeglijke bepaling wordt in het Nederlands meestal vertaald met van en geeft extra informatie over een zinsdeel, vaak in de vorm van een bezitsrelatie.
Je vertaald de ablativus vaak door 'met' of 'door' voor het woord te plaatsen. De ablativus wordt ook gebruikt om afkomst/plaats/tijdstip aan te geven.
De genitief is een vorm die aangeeft van wie of wat iets is. Bij zelfstandige naamwoorden is dat de bezits-s. De betekenis ervan kan worden omschreven met een van-bepaling.
Met de dativus possessivus (ook wel bezitsdatief, bezittersdatief en de datief van het bezit) wordt in het Latijn de bezitter aangeduid, wanneer het om een persoon gaat.
3. de derde naamval of datief, voor de functie van meewerkend voorwerp, ondervindend voorwerp of belanghebbend voorwerp of na bepaalde voorzetsels; 4. de vierde naamval of accusatief, voor de functie van lijdend voorwerp of na bepaalde voorzetsels.
De genitief (Latijn [casus] genitivus, afgeleid van gignere = voortbrengen, baren), vaak de tweede naamval genoemd, is een naamval die met name wordt gebruikt om een bezitsrelatie uit te drukken, of om uit te drukken dat iets iets anders omvat of heeft doen ontstaan, hetzij in letterlijke, hetzij in overdrachtelijke ...
De Latijnen waren een volk dat vanaf het eerste millennium voor Christus in de streek Latium (het huidige Lazio, Italië) woonde. De naam van de taal is afgeleid van deze streeknaam.
Het klassiek Latijn kent zes naamvallen. Een naamval is een middel waarmee de grammaticale functie van een naamwoord of voornaamwoord in het grotere verband van de zin wordt aangegeven.
Traditioneel worden voor het (historische) Nederlands vier naamvallen onderscheiden: de eerste naamval (of: nominatief) is de onderwerpsvorm; de tweede naamval (of: genitief) kan meestal m.b.v. het voorzetsel van worden omschreven (bijvoorbeeld het Wapen der Infanterie); de derde naamval (of: datief) wordt gebruikt als ...
'Der Dativ' is de derde naamval in het Duits. Het wordt gebruikt voor het meewerkend voorwerp . Je weet of iets een meewerkend voorwerp is door te kijken of je er aan/voor voor kunt plakken.
De datiefvormen van het bepaald lidwoord worden in de regel samengetrokken met het voorzetsel te: te + den → ten, te + der → ter (vgl. het Duitse zur). Dit voorzetsel komt nog steeds vrijwel altijd in combinatie met een (versteende) datief voor: ter zee.
Dux (meervoud: duces) is Latijn voor "leider" (van het zelfstandig naamwoord dux, ducis). In latere tijden kennen we de varianten doge en duce, etc..
Als er geen sprake is van een tijdstip, je ergens bevinden of iets dat in beweging is of zich verplaatst dan kun je de 7/2 regel toepassen. Deze regelt stelt dat auf en über altijd de vierde naamval krijgen en de rest van de voorzetsels de derde naamval.
Naamvallen zijn de verschillende vormen die woorden aannemen, afhankelijk van hun functie in de zin. Naamvallen komen voor bij zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden, telwoorden en voornaamwoorden. In het hedendaagse Nederlands zijn de meeste naamvalsonderscheidingen verdwenen.
De nominatief (Latijn casus nominativus, afgeleid van nominare = benoemen) is de naamval die onder andere het grammaticale onderwerp van een zin of zinsnede aangeeft. Anders gezegd: de nominatief geeft aan wie de handeling verricht die met het werkwoord uitgedrukt wordt.