Stel eerst verhelderingsvragen als het gaat om de mening van anderen of je eigen mening: wees nieuwsgierig, stel je oordeel uit en vraag eerst om te begrijpen. ( ...
Luister. ...
Vul niet in: bedwing je neiging te denken wat de ander denkt of weet.
Kritische vragen kunnen aan ieder inhoudelijk onderwerp gekoppeld worden, we geven hier enkele voorbeelden. Hoe komt het dat ik de dingen doe zoals ik ze doe? Wat is 'mijn waarheid' over deze situatie? Hoe komt het dat wij in onze groep/team de dingen doen zoals we ze doen?
Een vraag kan bedoeld zijn om achter de gedachte, drijfveer of behoefte van een ander te komen: heb je trek in een stukje taart?, of om te onderzoeken of er aanknopingspunten zijn om te verbinden: waar heb jij gestudeerd?, of puur uit (persoonlijke) interesse.
Als je concrete informatie nodig hebt, kun je de vraag met een ander vraagwoord beginnen (wanneer, hoeveel, waar...). Hoe dan ook, je stelt een vraag omdat je wilt luisteren naar de ander(en).
Open vragen beginnen met: wie, wat, wanneer, waar, en ook hoe, hoe vaak, etc. Open vragen nodigen uit om je verhaal te vertellen en leveren veel informatie op. Gesloten vragen zijn 'ja'-/ 'nee'-vragen of meerkeuze vragen.
Hoe vraag je op een leuke manier hoe het met iemand gaat?
Bij wijze van groet is een simpel 'hallo' ook voldoende. 'Leuk om je te zien', of 'hoe was je dag? ', is ook beter dan de – vaak holle – beleefdheidsvraag hoe het met iemand gaat. 'Het loont de moeite eens wat anders te proberen als je iemand treft in het wild', schrijft Sahadat.
Als iets vaag is, stel dan altijd een doorvraag. Daarmee voorkom je aannames en krijg je zaken meer duidelijk. Voorbeelden: “Mijn medewerkers zijn blij.” “De directie is tevreden.” → Doorvragen: Hoe weet je dat?
Een effectieve vraag is gericht op het activeren van een actief kritisch denkproces en een onderzoekende houding, waardoor leerlingen antwoord kunnen geven op een vraag.
Mensen vinden het moeilijk om hulp te vragen om een aantal redenen: ze willen niet afhankelijk zijn van andere mensen. ze zijn geneigd om alles zelf op te lossen en hun eigen boontjes te doppen. ze willen niemand belasten met hun probleem of vraagstuk.
Om een cliënt helder te laten vertellen wat hij wil zeggen (of misschien wel weerstand heeft om het te zeggen), stel je heldere en duidelijke vragen: Wie, wat, waar, wanneer en hoe.
Open vragen beginnen met vraagwoorden als wie, welke, waar, hoe, wat of bijvoorbeeld waarom. Voorbeelden van open vragen zijn: "Wat heb je gehoord?" of "Waar ga je naar naartoe?"
Een indirecte vraag geeft inhoudelijk wel een vraag weer, maar heeft niet de vorm van een vraag. De woordvolgorde is anders dan bij een directe vraag en bij hardop lezen stijgt de intonatie niet zoals bij een vragende zin. De vraag is of een jeugdrechter dan nog onpartijdig kan zijn.
Een vraag kan ook als indirecte vraag gesteld worden, zonder dat het de grammaticale vorm van een vraag heeft. Voorbeeld: Ik zou graag weten, wanneer je komt.
Dit zijn de metavragen, de vragen die niet betrekking hebben op de inhoudelijke kant van de zaak, maar op het proces van het onderzoek zelf. Dit soort vragen houdt ook filosofen regelmatig bezig.