2/5 deel is 40% en is ook 0,40. (De nullen achteraan een kommagetal mag je weglaten. Je kunt de 0,10 en 0,40 dus ook veranderen in 0,1 en 0,4.
Breuk naar kommagetal: 1/5 = 0,2.
Bereken eerst het kommagetal dat hoort bij een eenvoudige breuk, zoals 1//4. Dit doe je door de teller te delen door de noemer. Door 0,25 te vermenigvuldigen met 3 weet je welk kommagetal hoort bij 3//4.
De breuk 2⁄5 is dus gelijk aan 40%, het percentage dat bij de strook uit het voorbeeld hoort.
Je ziet dat 60⁄100 gelijk is aan 3⁄5 . Als je de breuk hebt vereenvoudigd, dan heb je de uitkomst van de som. In dit geval is 0,60 gelijk aan de breuk 3⁄5 .
Als je de teller van 3⁄4 deelt met de noemer ( 3 : 4 = ) dan is deze breuk gelijk aan het kommagetal 0,75. In dit geval is de breuk 3⁄4 dus gelijk aan het kommagetal 0,75.
Bijvoorbeeld, voor de verhouding tussen het getal 5 en het getal 20 (berekend als 5 gedeeld door 20) kunnen we zeggen 0,4 of 40%.
1/5 deel = 1/5 × 100 % = 100/5 % = 20 %
De teller vertelt hoeveel stukken er zijn. Een voorbeeld: De chocoladereep was in 5 stukken verdeeld. Als je 3/5 deel hebt, dan weet je dat het geheel (de hele chocoladereep) uit 5 stukken bestaat.
In een kommagetal staan achter de komma eerst de tienden, dan de honderdsten dan de duizendsten enzovoort. 8,6 betekent dus 8 helen en 6 tienden. We zeggen: acht komma zes of acht zes tienden. 4,28 betekent dus 4 helen, 2 tienden, en 8 honderdsten.
De cijfers achter de komma staan voor de tienden, honderdsten, duizendsten, enzovoort.Alles wat 1 of groter is, staat voor de komma.Alles wat kleiner is dan 1, staat achter de komma.
Een hele is verdeeld in acht gelijke stukken, oftewel: 1 : 8 =. Daar hoort het kommagetal 0,125 en het percentage 12,5% bij.
= 3 : 4 = 0,75.
7 ÷ 8 of 7/8 =. 875 Ik zet nog wel een 0 voor de komma zodat duidelijk is waar de punt achter de komma staat 0.875. En we zijn klaar.
Een bijkomend aspect van gelijknamig maken is ook dat soms verschillende breuken dezelfde waarde hebben: 2/3 = 8/12. Omgekeerd betekent dit dat je soms breuken met grote getallen kun "vereenvoudigen": 8/12 = 4/6 = 2/3.
Dit maakt 20. Je kind heeft dan uitgerekend hoeveel procent 1/5 deel van 100 is. Omdat het hier om 4/5 deel gaat, moet je kind de uitkomst met de teller (4) vermenigvuldigen. De breuk 4/5 staat dus gelijk aan 80%.
Hoe gebruik je breuken? Bij een breuk bereken je eerst alles boven de deelstreep, vervolgens alles onder de deelstreep en dáárna deel je het pas door elkaar. Als geheugensteuntje kun je doen alsof alles zowel boven als onder de deelstreep tussen haakjes staat.
Die breuk kun je wel door 2 delen: 2/6 : 2 = 1/6. Je deelt alleen de teller, want ook hier geldt weer: je rekent met de teller, maar de noemer blijft gelijk.
Je kunt dan de procenten berekenen door dit getal te delen door 100 en dit vervolgens te vermenigvuldigen met bijvoorbeeld 10%. Je krijgt dan de berekening 50 / 100, waar 0,5 uitkomt. Dit doe je dan maal de 10%, waardoor je op 5 uitkomt.
Dat is namelijk kinderlijk eenvoudig. Je kunt gebruiken dat 8 procent van 25 hetzelfde is als 25 procent van 8 en dat is natuurlijk 2.
Als je wilt weten wat 5 procent van 200 is, is de basiswaarde 200, het percentage 5 en de procentuele waarde 10. Dus deze formule geldt: procentwaarde = basiswaarde * (percentage/100).
1/7 deel is dus 80. Voor de som moeten we weten hoeveel 6/7 deel van 560 is. Dat is dan 6 x 80. 6/7 deel van 560 is dus 480.
Leg vervolgens uit dat wanneer je wilt weten welk kommagetal er bij 3//9 hoort, je eerst kijkt naar welk kommagetal er bij 1//9 hoort. Wanneer je 1 : 9 komt er 0,111 uit, wat hetzelfde is als 1//9.
Kommagetallen worden ook wel decimale getallen genoemd. 4 is dus geen decimaal getal, maar 4,2 wel. De cijfers achter de komma noem je decimalen. 7,21 is een getal met 2 cijfers achter de komma, dit is dus een getal met 2 decimalen.