Bij taalkundig ontleden bepaal je van elk woord in de zin tot welke woordsoort het hoort. Een andere term voor taalkundig ontleden is 'woordbenoeming'. Een woord kan bijvoorbeeld een actie weergeven (werkwoord) of een eigenschap (bijvoeglijk naamwoord).
Wat is het schema voor het ontleden van zinnen? Redekundig ontleden gaat altijd volgens een vaste volgorde. De volgorde ziet er zo uit: persoonsvorm – gezegde – onderwerp – lijdend voorwerp – meewerkend voorwerp – bijwoordelijke bepaling.
De hoofdgedachte van een tekst is één volledige zin, die samenvat wat in de tekst over het onderwerp gezegd wordt. Bij zinsontleding gaat het erom dat je een zin kunt verdelen in stukjes (zinsdelen) en dat je die kunt benoemen. Zo begrijp je welke functie zo'n zinsdeel heeft.
Het verschil tussen taalkundig en redekundig ontleden is je nu waarschijnlijk wel duidelijk. Bij taalkundig ontleden geef je elk woord van de zin een aparte naam. Bij redekundig ontleden geef je elk zinsdeel een aparte naam. Een zinsdeel kan uit meerdere woorden bestaan.
Bij taalkundig ontleden bepaal je van elk woord in de zin tot welke woordsoort het hoort. Een andere term voor taalkundig ontleden is 'woordbenoeming'. Een woord kan bijvoorbeeld een actie weergeven (werkwoord) of een eigenschap (bijvoeglijk naamwoord).
Waarom eigenlijk? Als je weet hoe een zin is opgebouwd, dan kan je de betekenis makkelijker achterhalen. Ook is de spelling van sommige woorden afhankelijk van hun plaats in de zin. Is het voor je eigen taal al handig om te weten hoe een zin in elkaar steekt, als je een andere taal moet leren, is dat helemaal handig.
Het lijdend voorwerp is het deel van de zin dat niet zelf handelt of actief is, maar dat de handeling ondergaat. Het kan een persoon of een ding zijn. Bij zinsontleding bepaal je eerst het gezegde en het onderwerp. Dan kijk je of er ook een lijdend voorwerp in de zin staat.
In termen van redekundige ontleding bevat een zin normaal gesproken altijd een onderwerp en een gezegde (samen ook wel de zinskern genoemd) en vaak ook een lijdend voorwerp. De zin drukt dan door middel van het werkwoord bijv. een actie uit, die door het onderwerp wordt uitgevoerd.
De kernzin van de alinea staat meestal aan het begin: het is de eerste of tweede zin. Zo ziet de lezer meteen waar de alinea over gaat. De rest van de alinea werkt de hoofdgedachte uit de kernzin verder uit.
De kernzin van een alinea is de zin die de hoofdgedachte van de alinea bevat. Vaak is de eerste zin van de alinea de kernzin, maar ook de tweede zin of de laatste zin van de alinea kan kernzin zijn.
In de kern wordt alle informatie over het onderwerp gegeven, verdeeld over deelonderwerpen. De kern bestaat uit een aantal alinea's. Ieder deelonderwerp omvat één of meer alinea's Het slot bestaat meestal beide uit maar één alinea waarin de schrijver de tekst afrondt.
Wat zijn voorzetsels? Een voorzetsel staat vaak voor een zelfstandig naamwoord. voor, achter, naast, in, op, door, over, uit, boven, onder, om, tegen, aan, binnen, buiten, langs, tijdens, sinds, bij, tot, zonder, met, behalve, naar, na, via, per, te, tegen, volgens…
Ik is in het Nederlands een persoonlijk voornaamwoord, in de regel gebruikt als de spreker uitsluitend zichzelf in de onderwerpsvorm wil aanduiden. De overeenkomende voorwerpsvorm is mij of me. De vorm wij is de meervoudige tegenhanger van ik.
Bij taalkundig ontleden bepaal je van elk woord in de zin tot welke woordsoort dat woord hoort. Een andere term is 'woordbenoeming'. Van verreweg de meeste woorden ligt de woordsoort vast. Zo is hond altijd een zelfstandig naamwoord, in welke zin het woord ook voorkomt.
Het handelend voorwerp is bij de grammaticale zinsontleding in een lijdende zin een bepaling die aangeeft wie de daarin beschreven handeling verricht. Het handelend voorwerp heeft in het Nederlands de vorm van het voorzetsel door gevolgd door een persoonlijk voornaamwoord of een zelfstandig naamwoord.
COD (complement d'objet direct) of lijdend voornaamwoorden vervangen zelfstandig naamwoorden (een persoon, plaats of voorwerp) als er geen voorzetsel na het werkwoord komt. Ze worden gebruikt met werkwoorden als aimer, voir, connaître, appeler, entendre, écouter, vouloir, etc. Tu m'aimes Victor ?
1) Onder wie (afk.) 2) Oorlogswinst (afk.) 3) Openbare werken (afk.)
Verdeel de zin in zinsdelen. Bepaal eerst de persoonsvorm (pv).Maak steeds een andere zin; de woorden voor de persoonsvorm vormen één zinsdeel.Zet tussen de zinsdelen een streep; je knipt de zin dan in stukken.
Nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden
Nevenschikkend zijn bijvoorbeeld en, maar, of, dan (wel), dus en want. Onderschikkende voegwoorden zijn bijvoorbeeld: dat, voordat, nadat, tot, terwijl, als, toen, omdat, doordat en zodat.
Als je wie of wat voor de persoonsvorm zet, is het antwoord op de vraag het onderwerp. Als je de persoonsvorm van enkelvoud naar meervoud verandert, verandert het onderwerp ook. Als je de zin vragend maakt met de persoonsvorm vooraan, komt het onderwerp meteen achter de persoonsvorm.
Bij ontleden begin je met één stof, dus ook met één soort moleculen. Bij ontleden verdwijnen moleculen en ontstaan nieuwe moleculen. Bij scheiden begin je met meer soorten moleculen, maar deze moleculen veranderen niet. Na de scheiding heb je de molecuulsoorten apart.
Mengsels kun je scheiden in komponenten, de zuivere stoffen. Die zuivere stoffen zijn op hun beurt weer opgebouwd uit één soort gelijke deeltjes: moleculen of ionen. Zuivere stoffen (als het nog geen elementen zijn) kun je nog ontleden in de elementen.
Verbindingen en Elementen
Als een molecuul uit 2 of meer atomen bestaat kan het uit elkaar gehaald worden. Het is dan een ontleedbare stof. Als een molecuul slechts uit 1 atoom bestaat of uit meerdere atomen van dezelfde soort, kan het niet ontleden.