We noemen twee manieren: Met 9 volt-batterijen (van die vierkante) en wat aluminiumfolie of staalwol. Als je de positieve (+) kant van de batterij tegen het aluminium of staalwol houdt, zal dit snel vlam vatten. Dit is meteen een goede tondel (bundeltje licht ontvlambaar materiaal) om een groter vuurtje mee te maken.
Verzamel droog hout of ander materiaal Leg in het midden van je vuur een bedje van tondel neer: licht ontvlambaar materiaal dat snel brandt zoals dennenappels, droge houtkrullen, donsveertjes uit een vogelnest. Of (zelfgemaakte) aanmaakblokjes of proppen papier.
Een brandend vuur
Werk van klein naar groot en leg de bossen kruislings op elkaar. Zo houd je het luchtig. Nadat je alle bossen op het vuur hebt gelegd, heb je een stabiel vuur.
Het maken van vuur kan door warmte op te wekken bij de wrijving van twee oppervlakken. Bij voldoende druk en beweging gaat het hout verkolen en zelfs gloeien. Dit gloeien is meteen het begin van vuur (je gebruikt geen tondel). Er zijn twee manieren: een handboor en een vuurboog.
Wil je het vuur doven? Dan kun je dit natuurlijk doen door het vuur te laten uitbranden. Wanneer je hier niet op wilt wachten kun je droog zand of droge aarde op het vuur gooien. Door zand of aarde op het vuur te gooien zorg je ervoor dat er geen zuurstof meer bij kan komen.
De Grote bruine sigaar of ook wel Grote Lisdodde genoemd is perfect voor het aanmaken van een vuurtje. Pluis de sigaar uit en je vonkje is een vuur in een paar seconden. De schors van een berk is net als de tonderzwam erg brandbaar. Verder zijn gras, mos en bladeren zeer brandbaar zolang ze maar goed droog zijn.
Wat doe je ermee: Maak een stapeltje met gedroogde, versnipperde bladeren en bouw daaromheen een soort mini-piramide van kleine takjes. Bouw het verder uit met grote takken, maar zorg ervoor dat je een opening overhoudt –in de richting van de wind- om het vuur aan te steken.
Tondel (klein materiaal wat goed brand: Blaadjes, Dennennaalden, Stof uit de wasdroger); • Kleine takjes die snel vlam vatten voor de tondel uit gaat; • Grote maar droge takjes; • Sprokkelhout (takken die eventueel een beetje nat mogen zijn); • Stammen of blokken (deze leg je om en om het vuurtje in het middel).
Vuur aansteken met aanmaakblokjes - leg onder de bovenste laag aanmaakhout, in de ruimte tussen het aanmaakhout, een of twee aanmaakblokjes. Doe dit voorzichtig zonder de stapel hout om te stoten. Steek vervolgens met een lange kaarsenaansteker de aanmaakblokjes aan. Houdt het deurtje nog even open - de kachel brandt!
Voor vuur heb je drie dingen nodig: zuurstof, brandstof en warmte. Als je één van die drie dingen weghaalt, dan dooft je vlam. Met het ijsklontje haal je de warmte weg. Als je het lontje uit de kaars trekt, haal je de brandstof weg (het kaarsvet).
Mochten aanmaakblokjes niet tot je standaard uitrusting behoren en je wilt wel een vuurtje maken, dan kun je ook een heel eind komen met een kartonnen eierdoos. Als je deze vult met zaagsel of wat houtskool werkt het nog beter.
Vuur ontstaat als er een brandbare stof, zuurstof en warmte (temperatuur) in de juiste verhouding en hoeveelheid aanwezig zijn. Deze drie elementen vormen samen de zogenaamde vuurdriehoek.
De vuurmaker is eenvoudig in gebruik: plaats een brandbare tondel in de houder, bijvoorbeeld gedroogd gras, houtschraapsel of gedroogd mos en klap vervolgens de spiegels uit. Het zonlicht wordt nu talloze malen versterkt en valt precies op de tondel, waardoor dit het snel vlam zal vatten.
In de prehistorie had men twee manieren om vuur te maken: Door twee stokken tegen elkaar aan te wrijven of door met twee stenen (vuursteen en ijzerhoudend gesteente) op elkaar te slaan een vonk te creëren.
Vuur slaan met vuursteen met markasiet oftewel percussie
Door de stenen tegen elkaar aan te slaan, ontstaat een vonk. Deze techniek is zeker gebruikt tot aan de ijzertijd. Archeologische bewijzen voor deze techniek zijn er al vanaf de steentijd.
Rondom het bed van tondel maak je een kleine piramide van aanmaakhout. Het aanmaakhout zijn kleine en dunne droge takken en twijgjes die snel vlam vatten. Laat aan de kant waar de wind vandaan komt een opening over om het vuur later aan te steken.
Gebruik onbehandeld hout
Stookhout mag niet behandeld, geverfd of gelakt zijn. Bij verbranding komen er schadelijke stoffen vrij. Dit kan gevaar opleveren voor jezelf en voor je omgeving. Bovendien ontstaat hierdoor meer aanslag in je houtkachel of houthaard en in het rookkanaal.
Wat elke Robinson nodig heeft om te overleven is een soort mes. Liefst een machete, maar met een zakmes kun je ook al ver komen. Je hebt een mes nodig voor bijna alle zaken om te overleven op een eiland. Denk bijvoorbeeld aan het kappen van bomen om een hut te maken, of voor het scherp maken van een speer.
Een onbewoond eiland is een eiland zonder permanente menselijke bewoning. Wereldwijd zijn verreweg de meeste eilanden onbewoond.
Terwijl de risico's eigenlijk alleen maar zijn toegenomen, geeft de gemiddelde MKB'er vreemd genoeg brandpreventie niet altijd de hoogste prioriteit. Uit kostenoverweging, maar ook vanuit gemakzucht.
Hoeveel hout je dus per avond stookt is volledig afhankelijk van hoe lang je de houtkachel of openhaard wilt laten branden. Je mag ervan uitgaan dat een blok haardhout van de zachte variant ongeveer 1-1,5 uur brandt en een hardhouten blok ongeveer 1,5-2 uur. Uiteraard afhankelijk van de grootte van het houtblok 😉 .