Tellen is een vaardigheid die zich geleidelijk aan ontwikkelt, met vallen en opstaan. Gemiddeld leren kinderen tellen vanaf de leeftijd van 2 jaar, maar het is een proces dat duurt tot het kind 5 à 6 jaar is.
Je kind van 4 jaar kan:
tellen tot 10. de cijfers 1 t/m 5 herkennen. besef hebben van de begrippen meer – minder, veel – weinig, erbij – eraf, groter – kleiner, dikste – dunste, voor – naast –op. groepjes herkennen van 2 en 3 zonder te tellen.
Bij resultatief tellen is het belangrijk dat je de getallenrij kent. Je moet weten dat na het getal 1, het getal 2 komt. En dat na het getal 2, het getal 3 komt, enzovoort. Het getal waarmee je eindigt is het totale aantal.
Voor kleuters is tellen een spelletje, dat ze vaak eindeloos kunnen herhalen. Door vragen te stellen bij het tellen, maak je je kleuter ongemerkt bewust van de betekenis van getallen. Samen tellen, bijvoorbeeld hoeveel bomen of lantaarnpalen er staan op de route van huis naar school. Dek samen de tafel.
Heel veel sommen oefenen, zal zeker helpen, maar ook een eenvoudig spel met drie verschillende dobbelstenen (één met honderdtallen, één met tientallen en één met eenheden) kan inzicht ontwikkelen in het positionele stelsel en kinderen ook nog eens uitnodigen na te gaan denken over die getallen op de getallenlijn.
De nul is zowel een cijfer als een getal. De nul als getal ontstaat zo'n 1800 jaar geleden in India. De Indiase wiskundige Brahmagupta schrijft er voor het eerst over in 628 na Christus.
Resultatief tellen Resultatief tellen is het tellen van een hoeveelheid (bijvoorbeeld knikkers, vogels, mensen) met de beodeling het aantal (resultaat) te bepalen.
Kinderen leren dat zij cijfers kunnen gebruiken om informatie te ordenen, maar begrijpen hoeveelheden nog niet helemaal. Repeteren. Kinderen begrijpen hoeveelheden en kunnen dit in het dagelijkse leven gebruiken.
Je kind van 4 jaar:
herkent groepjes van twee en drie zonder te tellen. kan een cirkel, driehoek, vierkant en rechthoek benoemen. herkent de kleuren rood, geel, blauw en groen.
6 tot 10 jaar. Wanneer je kind naar groep 3 gaat kent het de dagen van de week en soms ook de verschillende maanden. In groep 3 en 4 groeit het tijdsbesef verder en leert je kind klokkijken. Eerst leert het hele en halve uren herkennen en benoemen.
Bij peuters is de ontwikkelingsvoorsprong al iets duidelijker te herkennen. Zo is een hoogbegaafde peuter zeer ondernemend, motorisch erg vaardig en zelfstandig. Daarnaast hebben ze een goede ruimtelijke oriëntatie en ontwikkelen ze snel het begrip voor bijvoorbeeld kleuren, cijfers en hoeveelheden.
Samen praten, voorlezen, benoemen wat je doet enzovoorts. Kinderen kunnen sommige dingen goed en andere dingen minder goed. Er zijn kinderen die goed kunnen tekenen of rekenen, andere kinderen zijn er minder goed in.
Een kind van 4 jaar kan goed zijn evenwicht bewaren en kan hinkelen. Hij kan een kleine bal vangen en hij begint te oefenen met activiteiten als fietsen (zonder zijwieltjes) en rolschaatsen. Hij vindt het erg leuk om te rennen, te springen en te klimmen.
1.1 De kleuters kunnen handelend en verwoordend de ene concrete hoeveelheid dingen vergelijken met een andere hoeveelheid dingen. 1.2 De kleuters kunnen met aanwijzing vijf dingen correct (simultaan) tellen en daarna zeggen hoeveel dingen er geteld zijn (resultatief).
Bij elk voorwerp dat je aanwijst, moet je precies één telwoord noemen en wel steeds het volgende telwoord. Het precies gelijk aanwijzen en noemen van het volgende telwoord noemen we synchroon tellen.
Men spreekt van synchroon tellen, wanneer een hoeveelheid voorwerpen 'aanwijzend' wordt geteld. De telnamen moeten gelijktijdig (synchroon) met het één voor één aanwijzen van de voorwerpen opgenoemd worden.
Er bestaat een uitbreiding (de Gamma-functie) die toelaat de 'faculteit' van niet-natuurlijke getallen te berekenen en uit deze functie volgt precies dat 0! gelijk is aan 1.
De inwoners van Mesopotamië hebben het eerste geschreven getallenstelsel uitgevonden. Hun cijfers waren verschillende merktekens op kleitabletten. De Babyloniërs namen 4.000 jaar geleden het Mesopotamische koninkrijk over en daarmee ook het getallenstelsel. Ook zij maakten gebruik van kleitabletten.
Een cijfer is een symbool voor een hoeveelheid. Er zijn tien Arabische cijfers: 0, 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9. Een getal is de weergave van een hoeveelheid in cijfers, bijvoorbeeld: 1, 6, 10, 97, 108, 10.899.
Dyscalculie is, net als dyslexie, een leerstoornis. Mensen met dyscalculie hebben hardnekkige rekenproblemen. Hardnekkig betekent dat de rekenproblemen niet over gaan met wat extra instructie en oefenen.
Om een goed getalbegrip te ontwikkelen is het dus heel belangrijk dat kinderen oog voor hoeveelheden krijgen. Eerst voor kleine hoeveelheden en als dat goed gaat steeds grotere. Overal, in het leven van alledag, zijn hoeveelheden te zien: de tafel heeft 4 poten (oh ja, stoelen ook … en de kast ook ….
Bij rekenproblemen zijn de rekenvaardigheden of het getalbegrip onontwikkeld en gaat het niet om het onvoldoende functioneren van de hersenen. Een rekenprobleem kan ontstaan doordat het kind te weinig of niet goed onderwijs in rekenen heeft gehad.